Black my Story

Samson Kambalu (Malawi, 1975) verbleef in 2000 een paar maanden in Nederland. Het gevoel “displaced” te zijn – hij is geboren in een land met een sterke eigen cultuur, terwijl zijn opleiding hem ‘opscheepte’ met allerlei westerse denkbeelden – werd hier versterkt. De voor Amsterdammers vertrouwde maar voor hem verbazingwekkende bergen van zwarte vuilniszakken gebruikte hij om de kloof te versmallen. Hij voorzag ze van een label met de tekst ‘Black my Story’ en maakte er vervolgens een fotoserie van. Zo confronteerde hij de westerse kijker met diens verwrongen beeldvorming.
De tentoonstelling die op dit moment in De Paviljoens in Almere te zien is en waarin werk van Kambalu is opgenomen, ontleent er haar titel aan. Kunstenaars uit andere culturen zijn in het westen kunstenaars uit andere culturen. Ze worden vaak niet om hun individuele kwaliteiten bewonderd, maar om hun anders zijn. We maken ze zwart. Anderzijds verwitten zij zich vaak door de westerse cultuur in hun werk te laten doorklinken. Uit vrije wil, noodgedwongen, bewust of onbewust. Wit maakt zwart, zwart maakt wit. Een schizofrene situatie.
‘Black my Story’ is een presentatie die zich niet eenvoudig geeft. De sculpturen van Jimmy Durham bijvoorbeeld (Arkansas, 1940) zijn optelsommen van gevonden elementen die geen heldere uitkomst bieden, maar eerder de hersens pijnigen. Ze associëren zonder onmiddellijk te communiceren. Het zijn een soort totempalen waarin de Indiaanse en de Amerikaanse cultuur een monsterverbond aangaan. De fotografische landschappen van Shirana Shahbazi (Teheran 1974) geven geen enkel geografisch aanknopingspunt. Ze kunnen overal gemaakt zijn, op allerlei momenten van de dag. Sommigen lijken de werkelijkheid te willen vangen, anderen lijken die juist te willen kleuren. Remy Jungerman (Marowijne, Suriname 1959) werkt net als Durham met gevonden materialen. In tegenstelling tot zijn Amerikaanse collega ontdoet hij ze niet van hun oorspronkelijke betekenis of functie, hij brengt ze slechts in elkaars vaarwater, waardoor ze hun betekenis onderstrepen. In het hart van zijn installatie ‘Flattened Toad Force’ (2000) staat een spreekgestoelte waarop een tiental microfoons is geklemd. De zwarte elektriciteitsdraden monden uit in een grote kluwen die geen stopcontact weet te vinden. De gemolesteerde antennes aan de wand bieden geen uitkomst. Onvermijdelijk zie ik de woordvoerder van Saddam Hoessein in beeld verschijnen. Een werk van alle tijden. Chikako Watanabe (Aichi, Japan 1969) heeft een huis gebouwd van steigerpalen. Het heeft verschillende verdiepingen. Het is net zo transparant als het paviljoen waar het in staat. Alleen zijn de wanden van ‘Chikahome’ (2002) opgetrokken uit plastic netten. Verwijzen ze naar de voormalige Zuiderzeeomgeving of refereren ze aan de doorschijnende wanden in Japanse huizen? De kijker mag het huis betreden en ziet dan elementen die met elkaar een ‘portret’ geven van de bewoonster: bijvoorbeeld een kimono, maar ook tekeningen, foto’s en videobeelden. Op bepaalde tijden is de kunstenaar zelf aanwezig. Performances die begeleid worden door de zang van Yuka Kawabe (Kobe, Japan 1970).
De naamgever van de tentoonstelling is vertegenwoordigd met een serie prachtige, losse tekeningen van hoeren die hun kruis hebben afgedekt met een (toepasselijk) stukje uit een bijbelpagina die elders op het vel is geplakt. Zijn installatie ‘The Fall of Man’ bestaat uit drie in de kleuren van zijn vlag geschilderde muren waarop onder elkaar, als jonge, kwetsbare bomen, alle woorden uit Genesis III staan vermeld. Ze kijken uit op een speelveld van groene appels en met bijbelpagina’s beplakte ballen. Kambalu voelt zich niet alleen “displaced” in het buitenland, hij voelt zich even “displaced” in zijn eigen, zeer christelijke vaderland.
“Black my Story” is een emotionele en emotionerende tentoonstelling in de polder. Vreemd genoeg bevestigt die plek bij mij de verwarring die een aantal werken oproept.

KB 2003