Michael Tedja, Hosselen

MICHAEL TEDJA

Michael Tedja, Hosselen. Een diachronische roman in achtenvijftig gitzwarte facetten over beeldende kunst in identiteitsdenkend Nederland anno 2009, KIT Publishers Amsterdam, hardcover, 550 pagina’s, zwart-wit illustraties, ISBN 978 90 6832 791 5, €19,50.

“Ik verdiep me in de psyche. Ik, een voorstander van filosofische kunst, vind het belangrijk dat een kunstenaar zich weet uit te spreken, niet alleen via zijn beelden. Ook in teksten en ideeën. Alleen dan ben ik onafhankelijk. De geijkte paden volgen is voor mij geen optie. Wat dat betreft kan ik me voorstellen dat ze moeite hebben me te volgen. Het betekent alleen niet dat ik niet te volgen.”
Dit citaat op pagina 392 van het derde boek van Michael Tedja geeft precies aan met wat voor kunstenaar de lezer te maken heeft. Die onafhankelijke houding zorgt voor een volstrekt oorspronkelijk boek waarbij de lezer wel gedwongen wordt zich te verstaan met de grillen van de schrijver. Die gaat alle kanten uit. Hij beoefent alle genres, laat zich leiden door alle mogelijke emoties en lijkt zich nauwelijks te interesseren voor de verwarring die hij op die manier bij zijn lezers zaait.
‘Hosselen’ is het Surinaamse woord voor scharrelen om aan geld en eten of aan drugs te komen. Op zich een toepasselijke titel. Het is alleen opmerkelijk dat Tedja een Surinaams woord gebruikt, terwijl hij, in Nederland geboren uit Surinaamse ouders, zich bewust als (zwarte) Nederlander presenteert.
Het woord ‘roman’ is misleidend. ‘Hosselen’ is een verzameling teksten en beelden die het midden houden tussen fictie, non-fictie, poëzie, pamfletten, reproducties van kunstwerken, beeldverhalen, collages, schema’s en tekeningen. Er is een soort rode draad. Dat zijn de hoofdstukken waarin de ik-figuur en zijn vriendin de hoofdrol spelen. Die hoofdstukken lijken op fictie, vooral als ze de seksuele activiteiten tussen de twee beschrijven, maar zijn vaak tevens kapstokken voor filosofische en quasi filosofische verhandelingen, bij voorkeur in dialoogvorm. Dan zijn er nog hoofdstukken waarin de ik-figuur terug gaat naar zijn verleden, met name naar zijn schooltijd, waarin hij voortdurend geconfronteerd werd met zijn zwart zijn en waarin hij leed onder de gevolgen van de scheiding van zijn ouders. Die stukken hebben tenminste een verhalend karakter, al missen ze samenhang. De gedichten zijn verwant aan de zogenoemde concrete poëzie. Ze zijn vaak hermetisch gesloten, vormvrij en vol met rake en mooie zinnen. Soms krijg ik de indruk dat geestverruimende middelen als sturing hebben gefungeerd.
De andere teksten komen het dichtste bij persoonlijke essays waaruit Tedja’s opvattingen over kunst, de kunstwereld en over maatschappelijke gebeurtenissen vallen te distilleren. Die zullen door velen als extreem of overdreven worden ervaren, maar dat komt omdat anderen niet eerder het lef hebben gehad om ze uit te spreken. Een paar opvallende voorbeelden in dit verband: “Wie beweert dat hoogstaande kunst per definitie westers is, ontkent de geschiedenis van het roven. Westerse ontwikkelingen hebben een grote vaart kunnen nemen mede dankzij roofbouw.” En: “In Nederland zijn er veel fondsen. Elk fonds voor de kunsten moet investeren in politiek correcte projecten. Als ze dat niet doen worden ze fors gekort in hun overige budgetten. Ze moeten in zekere zin gedwongen een verschil maken tussen zwarte en witte kunstenaars. De zwarte projecten worden daardoor gestigmatiseerd. Zo kijken de witte kunstenaars er tegen aan. En de zwarten ook……Tegelijkertijd helpen de zwarten die sceptische witten, simpelweg door zwart te zijn en binnen het gestelde kader te vallen.” Tedja noemt dit verschijnsel “Eat the Frame”.
Het mooie van de beelden die in het boek zijn opgenomen is, dat ze duidelijk maken dat de kloof tussen tekst en beeld veel minder is dan algemeen wordt aangenomen. Bovendien geven ze een goede indruk van het beeldend werk van Tedja. Daarnaast fungeren ze als onderbouwende documenten.
Michael Tedja maakt het de lezer niet makkelijk. Sommige teksten zijn onbegrijpelijk omdat ze verwijzen naar een bepaald project – bijvoorbeeld ‘Wakaman’, in opdracht van het Fonds voor de Beeldende Kunst gerealiseerd – dat alleen bij een klein groepje bekend is. In veel andere teksten zijn zijn gedachtesprongen groot, onvoorspelbaar, hoogst eigenzinnig en vol paradoxen. Tedja is een ADHD-er met woorden. Zijn tempo is amper bij te benen. Hij dwingt je tot herlezen, terug bladeren en opnieuw beginnen.
Ik bedoel deze opmerkingen niet als bezwaren. De moeilijkheidsgraad van zijn teksten dwingt eerder respect af dan dat ze irriteert. Hij kan het niet helpen dat voor hem ‘moeilijke’ schrijvers en dichters als Lucebert, Schierbeek, Sybren Polet en Kenneth Patchen gefundenes Fressen zijn. Hij kan het niet helpen dat de modale lezer niet vertrouwd is met allerlei Dada-achtige vormexperimenten. Het ligt niet aan hem, dat hij tot de beperkte groep kunstenaars behoort die precies weet welke voorgangers van belang zijn voor de kunstgeschiedenis of het discours binnen de beeldende kunst.
Na het lezen van dit enerverende boek kan ik het niet nalaten de dichtregel van Lucebert te citeren die Tedja zelf ook een aantal keren aanhaalt: “Er is een grote norse neger in mij neergedaald.”

Rob Perrée

KB 2009