Contemporary African Art since 1980

CONTEMPORARY AFRICAN ART SINCE 1980

Okwui Enwezor en Chika Okeke-Agulu, Contemporary African Art Since 1980, Damiani Bologna 2009, 368 blz. waarvan ruim 300 in kleur, ISBN 978-88-6208-092-7, €52,99.

De van oorsprong Nigeriaanse curator, schrijver en criticus Okwui Enwezor heeft via grote tentoonstellingen als ‘The Short Century’, ‘Documenta 11’ en ‘Snap Judgements’ de internationale aandacht succesvol gericht op de hedendaagse Afrikaanse kunst. Via tal van essays in tijdschriften (bijvoorbeeld in Nka) en readers (zoals ‘Reading the Contemporary. African Art from Theory to the Marketplace’) en via lezingen en presentaties in allerlei steden (waaronder Amsterdam) heeft hij deze tot dan toe nagenoeg onbekende ‘tak’ van eigentijdse kunst theoretisch onderbouwd en aanzien gegeven.
Eind vorig jaar kwam hij, samen met kunstenaar/kunsthistoricus Chika Okeke-Agulu, met ‘Contemporary African Art Since 1980’, het eerste handboek. Het lijkt een soort afronding en samenvatting van de eerder genoemde activiteiten. Het boek geeft, bedoeld of onbedoeld, de Afrikaanse kunstenaar de status die hij verdient.
Het is traditioneel van opzet. Een inleiding, een aantal verklarende essays gevolgd door de reproducties van honderden kunstwerken van ruim 150 kunstenaars verdeeld over drie periodes. 1980-1989, 1990-1999 en 2000-2009.
Over de keuze van de kunstenaars valt eindeloos te twisten. Voor de schrijvers maakt het niet uit of een Afrikaanse kunstenaar in Afrika woont of niet. Ook Afrikanen die in Europa of de VS zijn geboren, komen voor in de lijst. Tussen blank en zwart wordt evenmin onderscheid gemaakt. De buitenstaander zal het opvallen dat veel kunstenaars de installatie als medium gebruiken. Met veelal gevonden materialen wordt de ruimte veroverd. Een logische keuze gezien de omstandigheden waaronder veel Afrikaanse kunstenaars tot werk moeten komen. Dat er onder de geselecteerde kunstenaars veel met foto werken, heeft wellicht te maken met Enwezor’s eigen liefde of voorkeur voor dat medium. Datzelfde zou moeten gelden voor video. Kunstenaars die zich daarmee uitdrukken zijn echter ondervertegenwoordigd. Tijdens een presentatie in Amsterdam verdedigde Enwezor dat manco door te wijzen op de praktische moeilijkheid om een tijd gerelateerd medium in beeld te brengen. Een weinig overtuigende reactie op terechte kritiek.
In de inleiding proberen de auteurs het begrip “contemporary” te definiëren. Ze lopen daarbij vast in een kluwen van alsmaar vager wordende vaktaal. Zelfs als redelijk ingevoerd lezer kom ik daar niet uit. Ze rekenen definitief af met de gangbare gewoonte om Afrikaanse kunst in etnografische musea te presenteren. Zelfs over een mogelijke of noodzakelijke presentatiefunctie van musea voor moderne en hedendaagse kunst zijn ze uitermate sceptisch. Enwezor en Okeke-Agulu geven de voorkeur aan platforms als biënnales en documenta’s voor de verspreiding en stimulering. In hun ogen zijn de gangbare musea er vooral voor de conservering.
In de daarop volgende essays geven ze de kunst een historisch kader. Ze gaan dieper in op begrippen als globalisering, “continentalism”, “displacement” en “geocultural diversity”. Uiterst zinnige thema’s als het over niet-westerse kunst gaat. Die bepalen het discours. Die spelen een grote rol bij de kunstenaar en bij de al dan niet terughoudende kijker.
In het tweede deel van de essays wordt geprobeerd een genre-indeling te maken. Engagement; archief, document en geheugen; abstractie, figuratie en subjectiviteit en “body politics”. Hoewel deze indeling de beperkingen heeft van iedere indeling – kunstenaars die niet willen passen, een te subjectieve interpretatie van het veld etc. – slaagt ze erin de geselecteerde kunstenaars zonder al teveel duwen en wrikken te plaatsen.
Eerlijk gezegd vind ik al die mogelijke detailkritiek ondergeschikt aan het grote belang van dit boek: een bruikbaar en erkenning genererend handboek.

Rob Perrée
KB, mei 2010