De tekeningen en schilderijen van Sander Wiersma
DE KRACHT VAN DE BEPERKING
Bijna vijfentwintig jaar geleden had ik een interview met Robert Mapplethorpe. Het was één van mijn eerste interviews. Ik had het goed voorbereid. Ik wist wat ik wilde weten, maar had nog niet in de gaten dat, om dat ook daadwerkelijk te weten te komen, de volgorde waarin ik mijn vragen ging stellen van cruciaal belang kon zijn. Ik was nog te onervaren om te beseffen, dat je het vaak beter eerst over de spreekwoordelijke koetjes en kalfjes kunt hebben alvorens succesvol over iets inhoudelijks te kunnen praten.
Ik denderde met mijn eerste vraag binnen. “In hoeverre is je werk beïnvloed door de beeldtaal van pornografie?”
Ik heb zelden iemand zo teleurgesteld en verdrietig zien kijken. Ik had volkomen onderschat dat ik een dergelijke gevoelige vraag niet op zo’n moment en op zo’n manier kon stellen aan een kunstenaar die het net begon te maken in de beeldende kunst, maar die nog een hele strijd te voeren had om zijn controversiële werk als ‘high art’ geaccepteerd te krijgen. Een strijd die juist bemoeilijkt werd, omdat veel traditionele kunstliefhebbers zijn werk daadwerkelijk pornografie vonden. Alleen maar omdat hij oog én begrip had voor mijn onhandigheid, kreeg het interview toch nog een positief vervolg. Hij gaf me genereus de kans zijn vertrouwen terug te winnen. Aan het einde had hij zelfs de grootsheid om zelf het gevoelige thema aan te snijden.
Pornografie en beeldende kunst hebben van oudsher een ongemakkelijke relatie met elkaar. Dat veel kunstenaars voor hun werk putten uit hun eigen leven wordt over het algemeen als normaal beschouwd. Voor veel kijkers worden de grenzen van de tolerantie echter bereikt als ‘leven’ ook betekent politiek, erotiek of seks. Die thema’s zijn te confronterend. Die onderwerpen maken veel kunstliefhebbers kennelijk te kwetsbaar. Sommige keren zich geschokt of gekwetst af, anderen verklaren dat soort kunst dan tot niet-kunst. Een politiek correctere en veiliger oplossing.
In een artikel van Jerry Saltz in The Village Voice (1) las ik dat voor Picasso de Kubistische beeldtaal vooral een excuus was om te schilderen wat hij uiteindelijk het liefste zag: “breasts, vulva, eyes, stomach, anus, labia, mouth, clitoris and buttocks”. Een statement waar ongetwijfeld wat op valt af te dingen, maar dat kunstenaars middelen zoeken om op een geaccepteerde manier thema’s te verbeelden die ze het liefst willen verbeelden, klinkt niet onwaarschijnlijk. Bij een andere kunstenaar die in verband met pornografie genoemd moet worden, Egon Schiele, tijdgenoot van Picasso, is echter het omgekeerde het geval. Hij was in zijn manier van uitdrukken een veel minder baanbrekend kunstenaar dan zijn Franse collega, maar inhoudelijk ging hij gedurfder te werk. Zijn oeuvre “does not comment on life, it takes part in life. It is not like pornography. It is pornography”. (2) Sterker nog, hij was er bewust op uit het er als pornografie uit te laten zien. Dat hij zo conflicten met de Oostenrijkse autoriteiten uitlokte, nam hij voor lief.
Tot een nog andere, conformistische categorie behoort de Amerikaan John Currin. Jarenlang een zeer succesvol kunstenaar met zijn vreemde, komische, wat onbehaaglijk makende, maar in wezen traditionele schilderijen. Op een gegeven moment begon zijn publiek er genoeg van te krijgen. Toen bracht hij pornografische elementen in zijn werk, in een aantal gevallen refererend aan klassieke voorbeelden. Daarmee gaf hij zijn werk een “caffeine rush”. Hij had het sleetse leven ingewisseld voor het opwindende leven.
Welke positie neemt het werk van de jonge Friese kunstenaar Sander Wiersma binnen dit verhaal in. Veel van zijn tekeningen en schilderijen hebben foto’s van homo websites of homotijdschriften als bron. Hij doet geen moeite om die oorsprong te verdonkeremanen. Bij een aantal werken is de foto letterlijk zijn uitgangspunt. Hij ‘bewerkt’ het beeld en laat het op verschillende plaatsen erdoor schemeren of hij laat delen van de foto gewoon in tact. Die manier van werken appelleert aan de aangeboren nieuwsgierigheid van iedere kijker. Die gaat automatisch op zoek naar ‘de waarheid’. Omdat Wiersma een suggestieve beeldtaal hanteert en geen realistische, blijft die waarheid echter altijd in het ongewisse. Afhankelijk van de geaardheid van de kijker roept dat waarschijnlijk spanning, irritatie of erotische spanning op. In een aantal andere werken houdt Wiersma alleen de ogen van de (jonge) modellen of acteurs vrij. Dat heeft een heel ander effect. Dan word je als kijker priemend aangekeken. Dan krijg je een wat ongemakkelijk gevoel. Je wordt tot voyeur gemaakt. Je verlangens worden ontmaskerd. Je voelt je bloter dan de mannen naar wie je kijkt.
Er zijn ook werken waarin Sander Wiersma zijn bronnen loslaat, in die zin, dat hij de foto’s niet meer letterlijk gebruikt, maar dat hij de (pornografische) beeldtaal ervan verwerkt of overneemt. Uit de houdingen van de mannen, uit hun (al dan niet geile) blikken, uit hun totale fysieke presentie valt de bron af te lezen, zelfs voor een buitenstaander, zeker als die werken omringd zijn door tekeningen en schilderijen waarin de fotodelen wel doorschemeren.
Is Wiersma nu te vergelijken met de Picasso zoals Jerry Saltz die typeerde? Ik denk het niet. De kunstenaar wekt niet de indruk zijn stijl van schilderen te willen gebruiken als een soort geheimtaal om zijn opwinding over mannen een aanvaardbare vorm te geven. Daarvoor is die taal letterlijk en figuurlijk te doorzichtig. Hij heeft het niet nodig, als John Currin, zijn carrière een nieuwe impuls te geven. Daarvoor is er nog te weinig sprake van een carrière. Hij heeft zijn opleiding (aan de academie Minerva in Groningen) net een jaar achter zich liggen. Zoals ik hem evenmin in staat acht om uit commerciële overwegingen voor zijn thematiek te kiezen. Daarvoor ligt het onderwerp te dicht bij hem zelf. Bovendien zit dat soort tactisch raffinement niet in zijn persoonlijkheid.
Het werk van Wiersma heeft het meeste verwantschap met dat van Robert Mapplethorpe en dat van, al klinkt het in eerste instantie paradoxaal, Egon Schiele. De eerste fotografeerde zijn mannen als klassieke sculpturen. Hij plaatste ze zorgvuldig en tot in detail uitgelicht in de ruimte. Door zijn fantastische techniek bleven ze echter tactiel. Hij zette zijn mannen als het ware op een voetstuk zonder ze op afstand te zetten. Wiersma doet dat ook. Hij maakt ze tot onderdeel van een compositie en tegelijkertijd ontdoet hij ze van hun puur op seks gerichte houdingen en handelingen. Het mechanische, functionele van pornografie verandert in zijn handen in verleidelijkheid, in erotisch verlangen. De overdaad van porno wordt bij hem weggewerkt. Dat doet hij op een manier, in een stijl, die herinnert aan die van de Oostenrijkse kunstenaar. Een verzameling transparante vlekken die samen eerder een persoon suggereren dan dat ze een persoon weergeven. Het ontbreken van verf en het kwetsbaar maken van verf door het papier of het linnen zichtbaar te laten, geven zijn figuren juist kracht. Bovendien garanderen ze dat de fantasie en het verlangen van de kijker niet wordt gedood. Die houdt voldoende over om zijn eigen gevoelens te projecteren. Egon Schiele verschilt op dat punt wel, omdat hij met name de geslachtsdelen met potlood of pen zichtbaar maakte. Daardoor kan zijn werk pornografie worden, terwijl Wiersma er afstand van neemt.
Sander Wiersma heeft ontdekt dat hij, omdat hij deze transparante en ‘kale’ manier van schilderen haast van nature beheerst – sterker nog, als hij er teveel mee bezig is of over nadenkt lijkt hij die vaardigheid te verliezen – , het voor hem mogelijk is zijn pornografische bronnen los te laten en bijvoorbeeld ‘gewoon’ portretten te schilderen. Zelfportretten maar ook portretten van mannen en zelfs af en toe van een vrouw. In die portretten durft hij het niet alleen aan om de hoeveelheid verf tot een minimum te beperken, hij schrikt er evenmin voor terug de hoeveelheid kleuren of kleurvarianten drastisch te reduceren. Dat levert werken op die met minimale middelen een maximale uitdrukkingskracht bezitten.
Sander Wiersma werkt met verschillende formaten. Die variëren van 21 X 30 tot 100 X 150 cm. Voor het soort werk dat hij maakt en voor het maakproces doet het er weinig toe welk formaat hij hanteert. Bij de presentatie van zijn werk telt het verschil opeens wel. Zijn grote schilderijen (meestal op papier) hebben ruimte nodig. Ze velen geen medestanders in de buurt. Zijn kleine tekeningen of schilderijen – de benaming mist bij hem door het gebrek aan onderscheid iedere functie – kunnen als de foto’s van Wolfgang Tillmans haast willekeurig op de wand worden opgehangen. In een ordelijke wanorde. Dan schrijven ze een verhaal met elkaar en versterken ze hun impact zonder hun individuele kwaliteit te verliezen. Ze hebben dan ook geen lijst nodig. Integendeel, ingelijst zijn ze minder geneigd een creatieve relatie met elkaar aan te gaan.
Sander Wiersma is een nog jonge kunstenaar aan het begin van zijn loopbaan. Het is onmogelijk te voorspellen hoe zijn toekomst eruit zal zien. Het lijkt me van groot belang dat hij in de keuze van zijn onderwerpen dicht bij zijn eigen leven en eigen leefwereld blijft. Ook al zorgen die bij een bepaalde groep kijkers voor een ongemakkelijke confrontatie en dus wellicht voor een afwijzing. In de manier waarop hij die onderwerpen weergeeft moet hij vooral blijven uitgaan van de kracht van de weglating of de beperking.
Daarin zit zijn kwaliteit als kunstenaar.
Rob Perrée
Amsterdam/Brooklyn 2008.
1. Jerry Saltz. Currin Events, The Village Voice, november 2006
2. Jonathan Jones. The Come-on, The Guardian, 19 april 2003.