Antilliaanse Kunst IBB

Bij de opening van het Instituto Buena Bista op Curaçao

TOEKOMST VOOR ANTILLIAANSE KUNST

“Wie over het Van Gogh-bruggetje Scharloo bereikt, waant zich in de voorsteden van Warschau na het grote bombardement.
Statige herenhuizen zijn door weer en wind en de aanhangers van Ras Tafari in troosteloze ruïnes veranderd. Ramen en deuren zijn gesloopt of hangen op kreunende scharnieren. Al het glaswerk ligt aan diggelen in de tuin. De daken zijn half gesloopt, zodat overdag lichtbundels op de betegelde vloeren spelen. De omheiningen zijn kapotgeslagen of losgetrokken en brokken gewapend beton liggen op het trottoir. In de tuinen, onder gehavende bomen, liggen overdag werkeloze jongelieden te suffen in de zoete geur van marihuana, het hemd open tot de navel.
Hun hoofd is een nest van slangen en hun oren glinsteren van gouden ringen en knoppen. De lichamen, gespierd en dreigend, zijn getatoeëerd met liefdesuitingen en waarschuwingen.
In de zijstraatjes, die Scharloo verbinden met een volkswijk van wankele houten huisjes, nestelen hoeren uit bevriende republieken in gammele pensions, waar iedere vierkante meter benut wordt. (…)Naast de hoeren leven oude mannen in stinkende koetshuizen en vervallen garages, geholpen door ex-gedetineerden, die daar een potje koken of bizarre schilderijen maken (…). Wie de ruïnes achter zich laat, bevindt zich plotseling tussen gerestaureerde gebouwen, die massief en versierd met slingers en guirlandes de ambtenaren herbergen die schamele uitkeringen doen aan onderstandtrekkers en gepensioneerden.”

In Scharloo is op 23 maart het Instituto Buena Bista feestelijk geopend. Het huist in één van die gerestaureerde gebouwen waar de Curaçaose schrijver Boeli van Leeuwen het in het bovenstaande fragment over heeft. Wat eens het bevolkingsregister was, is nu het nieuwe ‘Curaçao Center for Contemporary Art’. Het IBB is een initiatief van de kunstenaars David Bade en Tirzo Martha. Een Makamba en een Curaçaoënaar. Kunsthistoricus Nancy Hoffmann heeft de dagelijkse leiding.
Bijna vier dagen heb ik de activiteiten gadegeslagen, ik heb uitgebreid gesproken met alle betrokkenen en ik heb kennisgemaakt met de kunstwereld op het eiland. Die ervaring leidt tot een conclusie met haken en ogen: het is een project dat bewondering afdwingt, dat alle steun en kansen verdient, dat veel kan betekenen voor de ex-kolonie in versukkeling, maar dat zonder twijfel in de naaste toekomst geconfronteerd gaat worden met problemen van allerlei aard.
Voorlopig regeren idealisme en verbeelding. Een verademing.
In het IBB worden lokale jongeren met een uitzonderlijk talent een jaar lang voorbereid op een vervolgopleiding in bijvoorbeeld Nederland, de Verenigde Staten, op Trinidad of op Cuba. Daarnaast is er een ‘artist in residence’ faciliteit voor een Nederlandse kunstenaar. Die wordt drie maanden in de gelegenheid gesteld om eigen werk te maken, maar hij moet tevens een substantiële rol spelen bij de opleiding van de studenten. Dat laatste geldt ook voor de internationale kunstenaar die er een maand mag werken aan een locatiegebonden project. De lessen worden voorlopig gegeven door de initiatiefnemers en door Nancy Hoffmann en Jennifer Smit, een kunsthistoricus uit Willemstad.
Op dit moment telt het instituut 9 studenten. Dat worden er in de toekomst meer, maar het aantal zal altijd beperkt blijven, omdat het onderricht zoveel mogelijk individueel wil zijn. De studenten variëren namelijk niet alleen in leeftijd – de jongste is op dit moment 14 en de oudste 24 jaar – maar ook in afkomst. De meesten komen uit problematische, kansarme gezinnen. Het eerste doel mag zijn om hun talenten te ontwikkelen, het is in de praktijk onmogelijk voorbij te gaan aan die verschillende achtergronden. Die spelen een grote rol bij het al dan niet slagen van hun artistieke carrière.
De meeste studenten volgen de kunstopleiding naast hun middelbare school. Tussen 2 en 3 komen ze aan op het instituut, eten gezamenlijk en gaan vanaf drie uur naar de lessen. De oudste twee studenten – die zijn inmiddels van school af – hebben boven in het gebouw een eigen atelierruimte. Zij kunnen dus eerder en zelfstandiger aan het werk.
De selectie is op dit moment nog niet erg gereguleerd. Het merendeel heeft zich bewezen in één of meer ArteSwa projecten die David Bade, Herman Bade (vormgever), Tirzo Martha, Nancy Hoffmann en Jennifer Smit (al dan niet aangevuld met anderen) de afgelopen jaren hebben georganiseerd. Dat zijn kortlopende projecten waarbij bewoners van Curaçao – gemengde groepen, maar ook bijvoorbeeld alleen scholieren of alleen gehandicapten – gezamenlijk een kunstwerk tot stand brengen. Andere studenten zijn via via gespot. Eén student is na een tv-uitzending over het IBB telefonisch aangemeld door zijn moeder. De manier waarop dat ging zegt iets over de context waarbinnen het IBB werkt. De ‘selectiecommissie’ werd door het hele gezin, op zijn zondags gekleed, ontvangen in de slaapkamer van de ouders, omdat dat het enige vertrek met airconditioning was. De tekeningen van de potentiële student lagen uitgespreid over het ouderlijk bed talentvol te zijn.
Dat David Bade en Tirzo Martha de dragende kunstenaars van het IBB zijn is niet verwonderlijk. Ze hebben zich ruimschoots bewezen als kunstenaar. Beiden hebben internationaal tentoongesteld, gewerkt en gedoceerd. Hun beider werk is geëngageerd. De sculpturen en tekeningen van David Bade kunnen hun mond niet houden. Ze reageren altijd direct op hun omgeving of op recente gebeurtenissen. Tekst en beeld zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, materiaal en omgeving kunnen niet zonder elkaar. Martha is in de wijk Buena Vista geboren. Na zijn opleiding in Nederland is hij daar teruggekeerd. Zijn installaties en sculpturen zijn samengesteld uit materialen die hij dagelijks in deze arme wijk kan vinden. Zijn interventies vinden goeddeels in dat deel van Willemstad plaats. De thema’s in zijn werk – o.a. religie, relatie tot ouders, politiek, gewoontes en gebruiken – ontleent hij aan zijn directe omgeving. De meeste van zijn werken zijn niet bedoeld voor de eeuwigheid. Ze leven zich, zoals trouwens veel objecten en gebouwen op Curaçao, naar hun natuurlijke einde.

Ïk zou het mooi vinden als er plekken zouden verschijnen waar je creativiteit, spel en verbeelding kunt opdoen (…).”
David Bade

Het IBB veronderstelt de noodzaak om iets te doen aan de bevordering van de hedendaagse kunst op de Antillen. Zelfs in de korte tijd dat ik er was heb ik kunnen constateren dat die noodzaak er levensgroot is. Kort gezegd komt het er op neer, dat er nauwelijks sprake is van hedendaagse kunst. Het vrijwel volledig ontbreken ervan heeft te maken met de historie, de cultuur en de mentaliteit van de eilanden.
De beeldende kunst heeft er zich nooit kunnen hechten, omdat de bevolkingssamenstelling voortdurend in beweging was. De oorspronkelijke bewoners, de Indianen, werden ‘aangevuld’, om het diplomatiek te zeggen, met wisselende migratiestromen. Kolonisten, te koloniseren en gekoloniseerde bewoners kwamen, gingen en vermengden zich. Curaçao werd door de Nederlanders lang alleen gebruikt als doorvoerstation voor slaven. Op die manier is een passantencultuur het hoogst haalbare.
Voor Curaçao was de komst van de Nederlander Chris Engels van enig belang. Vanaf 1936 wist hij zich te omgeven met schrijvers, dichters, kunstenaars en kunstliefhebbers. Uiteindelijk stichtte hij zelfs het Curaçaos Museum (op dit moment een richtingloze, stoffige instelling). Maar zijn activiteiten en die van de kunstenaars die zich na de tweede wereldoorlog voor korte of langere tijd op de eilanden vestigden (bijvoorbeeld Gerrit Rietveld en Charley Toorop) bleven in hoge mate elitair. Ze kregen geen wortels in de samenleving. De lokale cultuur voelde er nauwelijks of geen verwantschap mee. Die bleef zich uiten in een soort Folk Art. Eigenlijk hield ze zich veel liever bezig met muziek. Zo werd er nooit een basis gelegd waarop kon worden voortgebouwd. Bovendien, en dat is wellicht de grootste tragiek van de eilanden, ging het intellectuele en culturele kader naar Nederland en keerde na zijn opleiding niet terug.
Door de passantencultuur is de infrastructuur voor kunst gebrekkig. Op Curaçao is de Kunstacademie een paar jaar geleden ter ziele gegaan. Er is een klein aantal galeries, maar dat toont voornamelijk realistische, decoratieve of volkse kunst. Het richt zich op de toeristen die op hun cruises het eiland even aandoen. Een op zich interessante, historische ruimte als Landhuis Bloemhof toont de ene keer werken van Peter Struycken en de volgende keer hedendaagse iconen geschilderd door een amateur. Hun lezingen en workshops blijven eveneens vaak in goede bedoelingen steken. Kas di Alma Blau is een ruimte met potentieel (ook voor performances en theatervoorstellingen) maar presenteert kunst van een te laag niveau. De kunstenaar Yubi Kirindongo is op zich een instituut geworden. Hij heeft met metaal (autobumpers vooral) een aantal interessante beelden gemaakt. De toeristenindustrie promoot hem echter als een soort rariteit, een bezienswaardigheid. Onder die druk heeft hij steeds meer toegegeven aan de verleiding van gemakzucht.
Op Bonaire en de Bovenwindse eilanden woont een aantal kunstenaars en is een enkele galerie, maar van een kunstscène is geen sprake. Aruba heeft een paar galeries. Lang waren het boekhandels en lijstenwinkels die kunst verkochten. De kunstenaar Elvis Lopez, bekend om zijn (homo-erotische) installaties, speelt een belangrijke rol op het eiland. Hij stond aan de basis van Atelier ’89, waar workshops werden gegeven aan beginnende kunstenaars. Dit instituut beleeft op dit moment een doorstart onder zijn leiding. Samenwerking met het IBB is niet uitgesloten.

“Men is er zich hier niet van bewust hoe belangrijk kunst is. Men gaat er heel nonchalant mee om en dan wordt het al gauw commercieel.”
Tirzo Martha

In 2002 presenteerde Tent in Rotterdam de tentoonstelling ‘Arte. Beeldende kunst van de Antillen en Aruba’. Die sprak in meer dan één opzicht boekdelen. De samenstellers wisten niet welke kunstenaars ze onder deze noemer moesten vangen. Alleen op de Antillen of Aruba geboren zijn was niet voldoende. Daardoor miste bijvoorbeeld de zwarte Avery Preesman de boot. Capricorne en De Rooy mochten deelnemen, omdat ze er geboren zijn en er lange tijd werkzaam zijn geweest. Dat ze lange periodes in Nederland verblijven of verbleven hebben, werd ze niet ‘aangerekend’. Volbloed Nederlandse Ellen Spijkstra mocht meedoen, omdat ze op Curaçao woont.
In de catalogustekst werd alle moeite gedaan om een beeld te geven van de Antilliaanse en Arubaanse kunst, maar het werd uiteindelijk een lange opsomming van incidenten en namen zonder veel samenhang. Als de samenstellers streng en eerlijk waren geweest hadden ze moeten concluderen dat het eigenlijk onmogelijk is om van hedendaagse Antilliaanse en Arubaanse kunst te spreken. Wim Beeren, voormalig directeur van het Stedelijk, had in 1991, na een bezoek aan het gebied, het lef om te concluderen dat de kunst een te laag niveau had. Dat werd hem toen niet in dank afgenomen.
In feite hebben de oprichters van het IBB dezelfde conclusie getrokken. In mijn ogen terecht.

“(…) er zijn hier geen ‘gespreide bedjes’. Voor alles moet moeite worden gedaan. De ene contradictio struikelt over de andere (…).”

Nancy Hoffmann

Heeft het IBB een goede kans? Aan het enthousiasme, de drive en de capaciteiten van de medewerkers zal het niet liggen. Aan het creatieve potentieel evenmin. De gevaren komen uit andere hoeken. Het referentiekader van Curaçao is nog steeds Nederland. De politiek, nooit wars van opportunisme, stuurt echter tegelijkertijd aan op een onnatuurlijk soort nationalisme. Ze promoot de Curaçaoënaar als een bewoner van Afrikaanse origine, terwijl het eiland juist gekenmerkt wordt door vele culturen. Het Nederlands moet steeds meer plaatsmaken voor het Papiamento. Deze ontwikkelingen kunnen hun weerslag krijgen op een instituut dat vanuit Nederland wordt gefinancierd en deels door Nederlanders wordt gedragen.
Lokale talenten de kans geven om zich te ontwikkelen is geweldig, maar hoe voorkom je dat ze uiteindelijk het eiland verlaten en niet terugkeren. Het IBB probeert zijn studenten op te leiden binnen en vanuit hun directe omgeving. Het werken op locatie wordt aangemoedigd; materialen komen nooit van ver; naast de ‘westerse’ kunstgeschiedenis wordt de Caribische gedoceerd. Tirzo Martha is zelf het levende bewijs dat een internationale carrière vanaf het eiland mogelijk is. Maar of die ‘middelen’ de uitstroom zullen voorkomen, blijft onzeker.
Het opleiden van jongeren met een problematische sociale achtergrond getuigt van een benijdenswaardig idealisme, maar het schept tevens een grote verantwoordelijkheid. Wat gebeurt er na dat ene enerverende jaar waarin ze ontdekken wat ze kunnen en daarvoor waardering oogsten? Vallen ze dan gedesillusioneerd terug of krijgen ze écht de kans om verder te groeien? In hoeverre wordt het post-IBB-proces gewaarborgd?

Hoe je het als kunstenaar volhoudt om jezelf te blijven ontwikkelen en aandacht te blijven besteden aan je eigen carrière en tegelijkertijd met enthousiasme te werken aan de ontwikkeling van aankomende kunstenaars, is voor Bade en Martha een fictief probleem. Voor hen is het werk voor het IBB een verlengstuk van hun eigen werk. Het staat niet naast hun kunstenaarsschap, het is hun kunstenaarsschap. De eerste spreekt over het IBB als “een ultiem kunstwerk”. Verder zegt hij (mede namens zijn collega) dat hij “de drang heeft om (met zijn werk) te communiceren buiten de gevestigde paden”. Beiden hebben bij het presenteren en creëren van hun werk altijd al, als vanzelfsprekend, naar mogelijkheden buiten de ‘white cube’ gezocht.
Het is die mentaliteit die het IBB niet alleen tot een uniek project maakt, maar ook tot een project met toekomst.

Van de huidige groep studenten gaat er één naar de Rietveld Academie in Amsterdam, een andere gaat naar een academie op Cuba of Trinidad.
De verbeelding heeft al de macht.

KB2007