Risk Hazekamp, Collier Schorr en ik.

RISK HAZEKAMP, COLLIER SCHORR EN IK

We waren beiden op hetzelfde moment in Suriname.
Zij als deelnemer aan de tentoonstelling ‘ParamariboSPAN’.
Een grote presentatie met werk van kunstenaars uit Suriname en Rotterdam, als voorlopig eindpunt van een uitwisselingsproces.
Ik, omdat ik graag terug wilde naar het land waar ik vorig jaar als een blok voor was gevallen.
SPAN was voor mij een godgegeven én professioneel verantwoord excuus om me weer bij het gastvrije Guesthouse Kolibrie in Paramaribo te melden.

We ontmoetten elkaar in een busje dat ons naar het werk van één van de Surinaamse kunstenaars zou voeren.
Zo’n typisch Surinaams busje.
Te vroeg versleten door het vele in de hitte zwoegen over de slechte Surinaamse wegen.
Van een gebrekkige airco voorzien.
Banken die al een heel leven achter zich leken te hebben.
Amper groot genoeg voor 15 kleine personen.
Bestuurd door een vriendelijke chauffeur die op een ontspannen manier om de gaten in het wegdek heenreed.
De Rotterdamse kunstenaars voorin. Sommigen hangliggend, anderen staarzwijgend, een paar mompelconverserend. De openingsfestiviteiten hadden hun tol geëist. Een aantal had het aangeschoten zeven uur zien worden.
Ik zat met iemand van het Fonds BKVB achterin.
Niet bewust op afstand, maar meer op afstand gezet door het vermeende belang dat we vertegenwoordigden.

Risk zat wat onrustig op haar bank en draaide zich opeens om.
“Jij bent toch…………”
Ze sprak mijn naam met enige aarzeling uit.
“Ja, en jij bent Risk Hazekamp. Van dat mooie fotowerk in de villa.”
“Vind je? Dankjewel.”
“Je hebt iets gemaakt waarin je trouw blijft aan je eigen werk en waarin je tegelijkertijd iets van de Surinaamse cultuur hebt weten te leggen. Op een natuurlijke manier. Knap. Heel knap.”
Het kwam er gemakkelijk uit. Te gemakkelijk?

‘Let Them Talk’ had ik de dag daarvoor gezien. Een trots (zelf)portret in spijkerjack. Glimp van een blote borst. Bakkebaarden en zwaar opgemaakte ogen. Als hoofddeksel een gevouwen hoedje van (kranten)papier dat verwijst naar de traditionele angisa, de door Surinaamse vrouwen gedragen hoofddoek. De krant vertelt het nieuws van de moord op Pim Fortuyn. De paarse achtergrond speelt met het lokale gebruik om vrouwen die vijftig worden in paars te kleden.
Een confronterend, iconisch portret dat vooral door het Surinaamse publiek onmiddellijk werd herkend en begrepen.

Mijn compliment maakte haar tegelijkertijd blij en verlegen.
Het begin van een onhandig gesprek.
Zij wilde niet te gretig overkomen, want dan zou het lijken alsof ze iets van me nodig had.
Ik wilde gretiger overkomen, omdat ik haar werk al jaren kende en bewonderde, maar er om onduidelijke redenen nooit aandacht aan had besteed in een artikel en me daar opeens schuldig over voelde.
We wisten allebei niet hoe we verder moesten.
Stiltes hingen zwaar in de benauwde bus.
We vervielen in aftastende en veilige algemeenheden.
We maakten in onze gedeelde lafheid het werk van de Surinaamse kunstenaars tot onderwerp van ons gesprek.
Met statements daarover konden we ons geen buil vallen.

Tot we het kregen over invloeden en voorbeelden.
“Bij mij noemen ze altijd Cindy Sherman. Dat vind ik veel te gemakkelijk. Voor mij zijn andere kunstenaars veel belangrijker. Op sommigen kan ik echt jaloers zijn.”
“Aan wie denk je dan?”
“Nou, Collier Schorr bijvoorbeeld.”
Mijn onhandigheid was op slag verdwenen.

Collier Schorr is al vele jaren één van mijn favoriete kunstenaars.
Heel lang geleden zag ik haar werk voor het eerst in het Whitney in New York.
Beroemd daar, vrijwel onbekend hier.
Ik had toen geen flauw idee of het een man of een vrouw was.
De naam liet dat in het midden.
Met haar ontwapenende foto’s van gewone jongens kon je beide kanten uit.
Ik wist ook niet of ze ‘oud’ of jong was.
Ik wist alleen dat ze me bij de strot greep.
Haar werk is bijzonder in zijn gewoonheid.
Onopvallend opvallend in zijn onschuld.
Broeierig in zijn argeloosheid.
Trefzeker alsof fotograferen een koud kunstje is.

“Waarom Schorr? Dat weet ik niet zo goed. Dat is moeilijk onder woorden te brengen. Als ik haar foto’s zie kan ik alleen maar denken: had ik die maar gemaakt. Precies goed.”

Daarna ging ons gesprek eindelijk langs natuurlijke lijnen.
De banken tussen ons in symboliseerden geen afstand meer.
We hadden een gemeenschappelijke liefde gevonden.
Het telde niet meer wat we waren.
Kunstenaar of criticus, het was om het even.
Dat de kunstenaar voor me in slaap sukkelde omdat hij geen idee had over wie we het hadden, hinderde me niet.
Dat het ritje veel langer duurde dan was gezegd, speelde geen rol meer.

Daarna heb ik Risk Hazekamp niet meer gezien.
Ze moest misschien terug naar Rotterdam?
Misschien bracht een ander busje haar ergens anders heen.

Ik heb haar ‘Let Them Talk’ nog vaak bekeken.
Anders dan Collier Schorr.
Wel precies goed.

Rob Perrée
Amsterdam, maart 2010.