PRIX DE ROME

Ik kon toch de verleiding niet weerstaan.
Op de hoek van de Piaza San Pantaleo was net een internetcafé geopend. Internet Point. Groot, zakelijk ingericht, met airco en de nieuwste apparatuur. Geen sfeerverlichte koffieshop met een paar computers. Daar heb ik een hekel aan. Hoewel ik me had voorgenomen mijn mail mijn mail te laten, ik had me immers bewust teruggetrokken in Rome, stond ik er op een gegeven moment toch binnen. Die mooie jongen achter de kassa of gewoon onbedwingbare nieuwsgierigheid? In ruil voor het tonen van mijn paspoort, kreeg ik een fraai ontworpen, oranje pasje. Voor nog geen drie euro mocht ik een half uur. Lang genoeg om de belangrijkste mailtjes af te handelen. Ik had net het pasje in de daarvoor bestemde gleuf gestopt, toen ik op mijn schouder werd getikt. Omdat ik het ding er verkeerd in had gedaan – wanneer word ik nou eens handig? – dacht ik dat de mooie jongen me wilde wijzen hoe het wel moest.
‘Do you remember me?’
Ik schrok. Ik keek in het lachende gezicht van de man die me eergisteren keer op keer voorbij was gelopen zonder iets te zeggen.
‘Natuurlijk herken ik je. Van de sauna.’
‘Great’.
‘Toen wilde je me niet kennen.’
‘Klopt.’
Het klonk net zo droog constaterend.
‘Dus….?’
‘Ik vond het vervelend daar. Ik voelde me niet op mijn gemak.’
‘En? Hier wel?’
‘Je bent boos.’
‘Nee hoor. Ik vraag me alleen af wat je van me wilt.’
Natuurlijk had ik de pest in. Ik had daar mijn oog op hem laten vallen. Wat heet, ik was danig overdonderd door zijn vanzelfsprekende, natuurlijke schoonheid. Een dergelijke man kruist niet iedere dag je pad. Hij slaagde er echter voortdurend in om te verdwijnen. Uiteindelijk had ik het opgegeven en was naar huis gegaan. In iemand anders had ik geen zin meer.
‘Heb je vandaag tijd?’
‘Nee, sorry. Ik heb een deadline vandaag. Ik moet een stuk afhebben.’
Ik zag dat hij teleurgesteld was. Al was het waar, ik wilde het als een smoes laten klinken.
‘In het weekend?’
Hij liet zich niet afschepen. Het zou kinderachtig zijn net te doen of ik dan ook wat had. Daarvoor wilde ik te graag.
‘Dat kan ik wel. Wanneer wil je?’
Ik wilde iedere emotie in mijn stem vermijden.
‘Zaterdagmiddag ok?’
‘Zaterdagmiddag is uitstekend.’
Verkeerde woordkeus. Toch iets te enthousiast?
‘Je woont hier vlakbij neem ik aan?’
Die opmerking overviel me.
‘Anders zat je hier toch niet?’
Daar had hij gelijk in.
‘Op het pleintje hierachter. De deur uit, dertig meter naar rechts en dan links dat kleine straatje in. Dan kom je er vanzelf. Ik geef je mijn telefoonnummer, dan kun je me bellen als je onderweg bent. Dan vang ik je op. Ik heb geen bel. Niet nodig ook. Ik ontvang geen gasten.’
Waarom zei ik dat nou?
‘Ik voel me vereerd.’
‘You better do.’
Ik gaf hem het nummer en wilde weer terug naar mijn scherm. Ik zag dat er weinig meer over was van mijn half uur.
‘Great man.’
‘Oh ja……mijn naam?’
‘Niet nodig.’
Hij gaf me een stevige hand.
‘See you.’
Op dat moment ging er ergens in mijn achterhoofd een lichtje branden. Ik kende die man. Niet alleen van de sauna.

Op weg naar mijn appartement wist ik het weer. Het was Lon Dreyfuss, de kunstenaar. Weliswaar ouder en dikker geworden, maar het moest hem zijn. Die stem. Die lach. Die ogen. Ik kan me het atelierbezoek aan hem nog heel goed herinneren. Het is bijna tien jaar geleden.
Ik was bezig met een boek over hedendaagse Afrikaans Amerikaanse kunst en ik wilde bij de publicatie van dat boek een tentoonstelling presenteren. Ik zat acht maanden in New York om dat allemaal voor elkaar te krijgen. In die acht maanden probeerde ik zoveel mogelijk kunstenaars te bezoeken om uiteindelijk een definitieve keuze te kunnen maken. Lon was me getipt door een vriendin. Die was nogal opgewonden over hem. Hij had zijn atelier in Williamsburg, Brooklyn. In een groot gebouw. Waarschijnlijk een voormalig bedrijfspand. Er zaten zeker twintig kunstenaars in dat pand. Dat was te zien bij de voordeur. Een wirwar aan namen en bellen. Sommige namen waren met de hand geschreven, andere hadden een officiëlere status. De bellen waren duidelijk niet door een erkende vakman aangelegd. De elektriciteitsdraadjes kwamen overal vandaan. Hoe ik ook puzzelde, de naam Dreyfuss maakte geen deel uit van deze creatieve installatie. Toen een klein gothic meisje het pand verliet, heb ik haar gevraagd hoe ik Lon kon vinden.
‘Oh….das makkelijk….die zit beneden…..aan het einde van de gang links, laatste deur, kan niet missen.’ De woorden kwamen als een ratel uit haar zwartgelipte mond. Voordat ik haar kon bedanken was ze al weggerend.
Inderdaad gemakkelijk. Mijn klop op de deur had geen enkel effect. Daarvoor stond de muziek te hard. Omdat hij wist dat ik zou komen, besloot ik naar binnen te gaan. Ik kwam terecht in een enorme ruimte waarvan de vloer bezaaid lag met allerlei niet nader te identificeren rommel. Dreyfuss stond op een grote trap aan het einde van de ruimte. Hij was bezig met een wandsculptuur die de hele achterwand besloeg. Proppen ongewassen katoen, zo van het veld gehaald, waren in een gaaswerk gestoken. Daar tussendoor zaten allerlei voorwerpen en elementen die ik op afstand moeilijk kon thuisbrengen, Takken, kledingstukken, poppetjes en allerlei andere objecten. Er hing een doordringende lucht in de ruimte. Alsof de sculptuur nog leefde.
Na een paar minuten kreeg hij me in de gaten.
‘Hey man, good to see you. Ik moet even…..’
‘Ga rustig je gang. Ik heb de tijd.’
Aan de rechterwand zag ik een serie kleinere sculpturen. Die leken af.
‘Does the music bother you?’
‘Nee, lekker. Wat is het? Miles Davis?’
‘Yeah, een oude Miles Davis.’
Hij had een oranje overal aan. Zo’n wegwerkersoveral met van die oplichtende veiligheidsstrips. Een petje stond dwars op zijn hoofd. Blauw. Van de New York Yankees. Zijn voeten staken in grote groene laarzen.
‘I am almost there.’
Langzaam kwam hij van zijn trap af. Hij stak een grote hand naar me uit.
‘Good to see you man. All away from Amsterdam. Great.’
Mijn vriendin had niet teveel gezegd. ‘Het is zo’n man die, als hij ergens binnenkomt, een stilte veroorzaakt. Iedereen houdt even zijn adem in. Hij heeft een enorme aanwezigheid. Mannen en vrouwen, ze vallen allemaal voor hem.’
Hoewel ik wist dat mijn vriendin als het over mannen ging onbeschaamd kon overdrijven omdat ze er zelf niet in slaagde er één aan de haak te slaan, moest ik toegeven dat haar woorden deze keer de werkelijkheid niet tekort hadden gedaan. Lon was een indrukwekkende verschijning met zijn brandende zwarte ogen, zijn glanzende donkere huid en zijn stralend witte lach. Dodelijke clichés, ik weet het, maar allemaal waar. Omdat hij wat verlegen was, kregen zijn trekken iets guitigs. Het was een knappe kwajongen.
‘Wil je nog wat rondkijken? Dan ga ik me omkleden en koffie maken. Je wilt toch koffie zeker?’
‘Graag.’
‘Dan praten we in de ruimte hiernaast. Daar is het rustig. En schoon’
Hij schopte in de rommel op de vloer.
Ik liep langzaam langs de wanden om de werken van dichtbij te bekijken. De sculptuur op de achterwand was overdonderend. Ik kon nu beter zien hoe ze in elkaar zat. De katoen en al de objecten waren in een soort stevig kippengaas geklemd. De geur kwam van de katoen. Sommige takken waren net van een boom of struik gerukt. De bladeren waren nog fris groen.Tussen de voorwerpen ontdekte ik verbogen lepels en vorken en allerlei kleine dingetjes die op zich geen waarde hebben, maar die ieder mens met zich meesleept omdat er bepaalde herinneringen aan vastzitten. Het leek alsof hij het zwarte zuiden naar Brooklyn had gehaald. De kleine sculpturen waren veel kwetsbaarder. Ze waren lichter van kleur en ze waren minder volgestopt. Ze hadden duidelijker patronen, alsof er een schema aan ten grondslag lag. Ruwe Schoonhovens.
‘I am ready if you are.’
Hij ging me voor in zijn woonruimte. Een grote kamer met een kleine, primitieve keuken, een bureautje met een ongeordende stapel papieren en een oude telefoon erop, twee oude fauteuils, een omgekeerd colakratje en een enorm, ouderwets hemelbed.
‘This is my home man. Het is niet veel, maar het is voldoende.’
‘Volgens mij zit je hier geweldig. Al die ruimte.’
‘En haast voor niks. Je hoort mij niet klagen. Puur geluk.’
Van begin af aan had ik me voorgenomen geen officiële interviews met al de kunstenaars te houden. Ik was niet uit op sensationele quotes en ik hoefde geen afgepaste artikelen af te leveren. Ik probeerde tot goede gesprekken te komen en gebruikte daarom nooit een taperecorder. Bij Lon lukte dat gesprek onmiddellijk. Hij stelde zich open op, toonde zich zeer geïnteresseerd in het project en had geen enkele moeite om over zijn werk te praten. Intelligent. To the point. Hij ontpopte zich als een gedreven kunstenaar die zijn draai had gevonden, die wist wat hij wilde en die genoot van de erkenning die hij daarvoor langzamerhand begon te krijgen. Hij vertelde me uitgebreid over de onderliggende bedoelingen, over de onvermijdelijkheid van een zwarte inhoud – ‘Ik ben zwart, ik weet hoe dat voelt en vanuit die persoonlijke gevoelens werk ik.’ – en over het intensieve werkproces.
‘Je moet gedreven zijn, je moet je volledig focussen, anders red je het niet. De kunstwereld is een leeuwenkuil, zeker in New York. Ik heb het gevoel dat ik in een belangrijke fase van mijn kunstenaarsschap zit. Dat moment mag ik niet voorbij laten gaan. Maar ik vind het lekker hoor. Ik klaag niet. Hard werken……en seks. Voor de rest heb ik geen tijd. Een sociaal leven zit er niet in. Pech gehad. Met mijn familie heb ik vooral telefonisch contact. Mijn moeder moppert wel, maar ze begrijpt het. Ze is trots op me. Ik probeer wel de tentoonstellingen van mijn vrienden te bekijken. We have to stick together. We are not there yet.’
Dat laatste klonk strijdbaar. Die strijdbaarheid had ik ook bij veel anderen gesignaleerd. Het emotioneerde me iedere keer weer, omdat het een fenomeen is dat ik als bevoorrechte blanke man helemaal niet kende.
Omdat het gesprek uitliep, ging Lon met mij mee terug naar Manhattan. Hij had daar een eetafspraak. In de metro namen we de politiek door en maakten cynische grappen over het rechtse Amerika van vóór Clinton. We namen hartelijk afscheid. Ik zegde hem zonder voorbehoud toe dat ik zijn werk zeker zou selecteren.
‘We lopen elkaar vast nog eens tegen het lijf.”
‘I hope so man. It was nice talking to you buddy.’
Dat zijn werk uiteindelijk niet in de tentoonstelling terecht kwam, lag én niet aan mij én niet aan hem. Toen ik een half jaar later de definitieve selectie maakte, was hij bij Mary Boone terecht gekomen. Zeker toen één van de beste galeries die je als kunstenaar kon hebben. Niet alleen van New York maar wereldwijd. Je was wel gek als je daar nee tegen zei. Boone deelde me doodleuk mee dat er op dat moment geen werk van Dreyfuss beschikbaar was. Ik moest maar proberen of ik wat bij verzamelaars kon lenen. Die stelden, terecht, zo’n hoge eisen aan transport en verzekeringen, dat het financieel onmogelijk werd werk naar Nederland te halen. Lon heb ik er niet meer mee lastig gevallen. Ik ken de spagaat van jonge kunstenaars die zich aan een prestigieuze galerie binden. Ze leveren een groot deel van hun vrijheid in. Zeker zwarte kunstenaars waren op dat punt kwetsbaar. Daar moest hij nog achter komen.

Lon was precies op tijd. Ik liep net naar de hoek van mijn straatje, toen hij over het plein kwam aanlopen. Er rende een klein kind voor hem langs. Ik geloof niet dat hij het zag.
‘Man van de klok.’
‘Wat voor afspraak het ook is, ik ben altijd op tijd.’
Weer die stevige handdruk.
Bovengekomen liep hij meteen mijn appartement door. Inspecterend.
‘Not bad. Not bad at all.’
“Ach…het lijkt een beetje op een toonkamer van Ikea, maar het is geschikt voor het doel. Praktisch, comfortabel en groot genoeg. En de locatie is natuurlijk geweldig.’
Ik leidde hem naar het balkon.
‘Wow. Dat krijg je er voor niks bij? Geweldig.’
Hij keek wat besmuikt naar de kunst aan de muur. Twee knullige schilderijtjes van de echtgenote van de eigenaar. Vermoedde ik. Ik vond ze ontroerend. Ze hadden geen enkele pretentie.
‘Ga zitten. Als het te warm is kan de airco aan…’
‘Nee, het is ok zo.’
“Het balkon is nu te warm. Dat kan straks wel. Wil je wat drinken?’
‘Eerst water. Later wil ik wel koffie.’
Als ik het glas voor hem neerzet vraag ik hem waarom hij in het internetcafé zijn naam niet had genoemd.
‘Om je te pesten. Je deed zo narrig….Waar je trouwens gelijk in had. Het is een zwak excuus, maar ik voelde me in die sauna echt rot. Een parodie op de kunstwereld. Iedereen doet zich beter voor, loopt aardig te zijn, loopt je van onder tot boven te bekijken, maar ze zijn totaal niet in je geïnteresseerd. Ze willen geneukt worden en daarna kun je doodvallen.’
‘Had je anders verwacht dan? Hoe lang loop je al mee in het wereldje? Daar is een sauna toch voor?’
‘Of course I know man, maar ik wilde écht contact maken. Tenslotte zit ik hier ook maar in mijn eentje. Ver van huis. Wanneer wist je trouwens wie ik was?’
‘Pas toen ik naar mijn appartement liep. Rome en Brooklyn spoorden niet met elkaar. En jij?’
‘Ik had in de sauna al het idee dat ik je ergens van kende, maar als je iemand bloot ziet wordt je aandacht afgeleid en je herinnering wordt vertekend. Toen je in het internetcafé het woord deadline gebruikte, toen wist ik het zeker.’
‘Bij mij kwam opeens onze eerste ontmoeting in alle details weer naar boven. Alsof het vorige week was geweest.’
‘Die was ook heel bijzonder. Ik herinner me ons gesprek nog heel goed. Dat was heel nuttig voor me. Ik weet nog dat we alletwee zenuwachtig waren, maar dat die zenuwen snel verdwenen. In die tijd kreeg ik nauwelijks bezoek van echte critici. Zeker niet uit Europa. Bepaalde opmerkingen zijn me altijd bijgebleven. Je had het over levende sculpturen. Zo omschreef je het later ook in je boek. Dat was precies wat ik bedoelde.’
‘Zonde dat je niet in de show zat.’
‘Ja, daar had ik de pest over in, maar ik begreep dat jij daar niks aan kon doen.’
Er valt even een stilte. Om het knagen van mijn geweten hoorbaar te maken?.
‘Je bent wel veranderd.’
‘Ouder geworden. Dikker geworden. Ik heb nu een stevige buik en een dikke kont. Ik ben nu helemaal het prototype van de ‘nigga’. Dikke rode lippen, een platte neus, witte tanden en een uitstekende kont. Ik kan zo als beeldmerk op een potje haarcrème voor zwarten.’
‘Dat is het. Je hebt je haar weer laten groeien. Dat maakt je anders. Je had vroeger een glimmende kale kop.’
‘Bij jou is het omgekeerd gegaan, geloof ik.’
Hij lacht hartelijk. Het ijs is gebroken. We hebben de oude sfeer weer te pakken.
‘Dank je.’
‘Volgens mij had je toen nog krullen. Je bent ook afgevallen. Eerlijk gezegd zie je er niet zo best uit. Gaat het wel goed met je?’
‘Ja hoor, het gaat weer goed. Ik had een tijdje allerlei fysieke problemen en probleempjes, maar die zijn voorbij. Gelukkig. Ik ben weer lekker aan het werk. Veel schrijfwerk en af en toe een tentoonstelling. Zoals ik het graag wil.’
‘Dat is goed om te horen.’
Hij kijkt me doordringend aan. Alsof hij het niet helemaal gelooft. Of zich zorgen maakt.
‘Op een gegeven moment was er met jou geen contact meer mogelijk. Via via hoorde ik dat het slecht met je ging en dat je helemaal ingestort was. Wat was er gebeurd in godsnaam?’
‘Wil je het echt weten?’
‘Ja.’
‘Het ging fout na die deal met The Bitch.’
‘The Bitch?’
‘Mary Boone. Ik noem haar altijd The Bitch. Dat is mijn vriendelijkste benaming. De andere zal ik je besparen. Ik was zeer vereerd toen ze me vroeg. Tenslotte was Boone een topgalerie in die tijd. Maar ijdelheid bleek een slechte raadgever. Zonder goed te kijken had ik een soort wurgcontract getekend. Ik mocht nog net beslissen met wie ik naar bed ging, maar verder liep alles via haar. Zij bepaalde mijn inkomen, zij bepaalde waar ik tentoonstelde, wie ik moest ontvangen en wie niet, hoeveel werk ik moest maken. Werkelijk, je kon het niet verzinnen, overal zat dat vinnige, rood gelakte vingertje van haar tussen. Ik werd er helemaal gek van. Ze jaagde me ontzettend op. Ik werkte te langzaam in haar ogen. Nou, je weet hoe ik werkte. Dat heb je gezien. Zo’n wandsculptuur, daar deed ik maanden over. Lekker. Ik kon precies uitvogelen hoe ik hem wilde hebben. Ik vond het heerlijk om op zoek te gaan naar de objecten die ik erin wilde verwerken. Soms was ik wekenlang op pad om iets specifieks te vinden. Dat was allemaal afgelopen. Er was een wachtlijst van kopers en er moest geproduceerd worden. Geproduceerd, het woord alleen al. En dat terwijl ze me ook nog vrijwel iedere dag iemand op mijn dak stuurde die ik een interview moest geven. Zo’n nitwit van een journalist die zich niet had voorbereid, nergens verstand van had en alle informatie via mij wilde krijgen. Meestal vond ik zijn lullige stukje dan terug met een uit zijn verband gerukte quote als kop. Zij noemde het ‘noodzakelijke pr’, in mijn ogen was het bullshit. Ziek werd ik ervan. Op een gegeven moment zelfs letterlijk. Daarbij kwam nog dat een paar van mijn vrienden me ‘white boy’ begonnen te noemen. Niet als grap, maar omdat ze vonden dat ik me aan de vijand had overgeleverd. Politiek correcte onzin natuurlijk en normaal zou ik dat met ze hebben uitgesproken, maar ik was er geestelijk niet meer toe in staat. Ik was kapot.
Ik heb toen de deur van mijn atelier dicht gesmeten en ben naar een vriend in Manhattan gevlucht. Daar heb ik The Bitch opgebeld en meegedeeld dat ik van haar afwilde. Meteen. Diezelfde dag nog. Dat was uiteraard naïef van me, want ze wilde me natuurlijk niet laten gaan. Ze had aardig aan me verdiend. Ze dreigde met een proces. Uiteindelijk heb ik de werken die ze nog van me had ingeruild voor het beëindigen van mijn contract. Na een hoop gedoe hoor, maar ik vat het nu even samen. Het kon me niets meer schelen. Wat moest ik met al dat geld. Ik had niet eens de tijd om het op te maken. Even was ik opgelucht, maar niet lang. Iemand raadde met toen aan om uit New York weg te gaan. Ergens ver weg opnieuw beginnen. Dat wilde ik eerst niet. Ik ben in The Bronx geboren en heb jarenlang in Brooklyn gewoond. New York is mijn stad. Toen een vriend een ruimte voor me had in Florida, heb ik het toch gedaan. Het was een gat in de buurt van Miami. Niemandsland. Zes huizen en drie kerken. Een kleine maar stevige biblebelt.’
‘Eenzaam lijkt me.’
‘Wat heet man. De eerste weken ging ik half dood. Er waren dagen dat ik geen mens zag. Ik ben niet echt een huisje-boompje-beestje-type maar ik moet af en toe wel iemand zien. En ik moet af en toe seks hebben. Ik kan niet zonder.’
‘South Beach was in de buurt…..’
‘Give me a break! Dat is nog erger dan Chelsea. Met die nuffige ijdeltuiten wil ik niet eens gezien worden, laat staan dat ik ze in mijn bed wil.’
‘Je werk ging wel?’
‘Vreemd genoeg, ja. Eigenlijk al na een week. En dat is niet meer veranderd. Ik heb het gevoel dat ik helemaal terug ben. Ik geniet er weer van. Zie allerlei ontwikkelingen in mijn werk. Maak het mezelf weer lekker moeilijk. Neem er ruim de tijd voor.’
‘En geestelijk?’
‘Dat is voorbij. Ik heb het weer naar mijn zin. Ik heb een nieuwe galerie in New York….’
‘Dat heb ik gezien. Na jaren kon ik je werk weer bewonderen.’
‘….de eigenaren zijn twee aardige mannen die geen enkele druk uitoefenen…..ze steunen me aan alle kanten en, ik moet zeggen, ze weten mijn werk goed te verkopen. Financieel hoef ik me geen zorgen te maken. Ik zit nou ruim zeven jaar in Florida en ik weet niet of ik ooit nog naar New York terugkom. Als ik het mis, stap ik op een vliegtuig en ga erheen. Vrienden genoeg die een bed over hebben.’
‘Wat een verhaal.’
‘You bed. De Amerikaanse nachtmerrie of ‘Hoe succes uit de hand kan lopen’. Ik zou er een boek over kunnen schrijven. Wat weet je nou als je 23, 24 bent? Toch niks? Je trapt in iedere valkuil, je staart je blind op alle aandacht, op het geld, op de publiciteit. Je drijft helemaal weg van jezelf.’
‘Koffie nu?’
Mijn timing was niet echt gelukkig. Te laat besefte ik dat ik hem onderbrak.
‘Lekker.’
‘Amerikaans of Italiaans?’
‘Ik drink in Florida Cubaanse koffie. Als je daaraan gewend bent, dan wil je geen Amerikaanse meer.’
‘Je bent natuurlijk omringd door die rechtse anti-Castro-kliek daar?’
‘Dat valt wel mee. Of beter, dat valt niet op. Je wou Florida zelf toch niet progressief noemen? Als je daar zit en oud bent dan heb je het gemaakt in het leven en als je daar zit en je bent jong dan maak je of het geld van ouders op of je bent een ster op zijn retour. Van al die groepen hoef je de revolutie niet te verwachten.’
‘En Jep Bush heeft van alles wat?’
‘Klopt. Dat is een allround nietsnut.’
‘Mooi getypeerd.’
‘Ach….’
‘Je koffie.’
‘Die heb ik wel nodig na al dat gepraat.’
‘Sorry. Ik wil toch nog even weten waarom je in Rome zit?’
Hij grinnikt.
‘Dat is een gek verhaal. Ik heb vorig jaar meegedaan aan de Prix de Rome. Ik heb de prijs net niet gewonnen. Ik ben tweede geworden. Geen jaar Rome dus. Daar had ik ongelooflijk de pest over in. Het was mijn laatste kans. Dit jaar word ik 35 en dan mag ik niet meer meedoen. Daarom heb ik mezelf maar een troostprijs gegeven. Een maandje Rome. Ik wilde weten wat ik heb gemist.’
Hij drinkt zijn koffie en kijkt me dan lang aan. Het is duidelijk dat hij genoeg gepraat heeft.
‘Eigenlijk kwam ik voor iets anders. Niet dat ik dit niet leuk vond hoor, maar praten kunnen we straks ook nog. Na afloop, op je balkon.’
‘Wil je nog wel?’
‘Dacht je dat het er nu te laat voor was. Doe je alles op vaste tijden? Als een echte Nederlandse Calvinist?’
Hij grijpt me bij mijn schouders en maakt me verlegen. Hij merkt dat ik aarzel.
‘Het voelt vreemd omdat we allebei opeens weer in functie waren.’
‘Oh wacht even, nou vat ik het. De criticus mag niet met de kunstenaar naar bed. Dat is tegen de beroepscode. Is dat het?’
Ik voel me rood worden. Als een klein jongetje in de hoek gezet.
‘Jezus man. Ik weet toch dat je integer bent, maar ik weet ook dat je geil bent en dat je me wilt. Ik wil jou ook. Weg met die vervloekte beroepscode. Bullshit. Dit is onder ons. Daar staat iedereen buiten.’
Hij trekt me op uit mijn stoel en drukt zijn mond op de mijne. Hard. Onverbiddelijk. Ik kan niet anders dan toegeven. Naar dit moment heb ik verlangd en ik wil het niet meer voorbij laten gaan.
Langzaam leidt hij me naar het bed, terwijl hij zich ondertussen behendig uitkleedt.
‘Het wordt natuurlijk wél anders als het niet bij deze ene keer blijft…’
Hij geeft me geen kans meer om daar op te antwoorden.

Rob Perrée

NB Dit verhaal is niet opgenomen in de bundel ‘Anecdotes uit een zwart verleden’.