In oktober 2007 vond ik mezelf weer in het Amsterdamse Stedelijk.
Andy Warhol had me naar binnen gelokt.
Innig tevreden genoot ik van zijn ‘Other Voices. Other Rooms’.
Zou het dan toch waar zijn?
Was het Stedelijk eindelijk herrezen?
Had de geest van Fuchs de geest gegeven?
Was Van Tuyl definitief uit zijn schaduw gestapt?
Het leek erop.
Mijn tweede huis leek weer te lokken.
Tobias Rehberger trok me opnieuw over de streep.
Allora & Calzadilla hoefden zelfs niet meer te trekken.
Ik stond er weer.
Als vanouds.
Na jaren van geklungel en gehannes had het museum eindelijk begrepen dat je kunst en gebouw ook naar elkaar kunt laten luisteren.
Dat je in noodsituaties tot grote hoogte kunt stijgen.
Als je dat wilt.
Als je daarvoor open staat.
Als je daarvoor het talent in huis hebt?
Had het Van Abbemuseum dat al niet veel eerder bewezen?
En het MOCA in Los Angeles?
En het MoMA in New York?
Om een paar respectabele collega’s te noemen.
Helaas.
Onlangs sloeg de twijfel weer toe.
‘Snap Judgments’ werd naar binnen gehaald.
Een goede tentoonstelling van eigentijdse Afrikaanse kunst, dat zeker.
Samengesteld door een autoriteit, Okwi Enwezor, dat zeker.
Maar wel ruim twee jaar oud.
Gemaakt voor het ICP in New York.
Nooit bedoeld voor het Stedelijk.
Nooit bedacht door het Stedelijk.
Opportunistisch shoppend in het aanbod voor een habbekrats aangekocht.
Meeliftend met de roem van een ander.
Het Stedelijk onwaardig.
Een treurigmakende noodoplossing in een noodgebouw dat even leek op te leven.
Net bekomen van deze dreun, volgde er een nieuwe.
Tot eind 2009 heeft het Stedelijk geen gebouw meer.
Het noodgebouw gaat tegen de vlakte.
Het ‘oude’ gebouw op het museumplein is nog geen gebouw.
Dat houdt zich nog overeind aan zijn eigen steigers.
Dat zijn geen nieuwe feiten.
Dat was bekend.
Al een paar jaar.
Dan zoek je als verantwoordelijke en toegewijde directie naar een ander gebouw.
Een andere tijdelijke vestiging.
Met andere, verrassende mogelijkheden.
In het havengebied.
Aan de kartelranden van de stad.
Op het Rembrandtplein.
Zoniet de directie van het Stedelijk.
Die zegt in een stad met duizenden ongebruikte vierkante kantoormeters geen vervangende ruimte te kunnen vinden.
Daar schaamt ze zich niet voor.
Integendeel.
Ze presenteert met ongegeneerde trots het ‘Stedelijk in de Stad’ project als een baanbrekend alternatief.
“Experimentele programmering op onverwachte locaties”.
Een tentoonstelling in het Van Gogh, een tentoonstelling in de Nieuwe Kerk en een ‘Bouwkeet on Tour’.
“Bestaand en nieuw publiek bereiken.”
“Nieuw samenwerkingsverbanden aangaan.”
Huichelarij van een zeer hoog niveau.
Minkukeligheid van de bovenste plank.
Het is alsof mijn buurtsupermarkt me meedeelt weliswaar voor een jaar dicht te gaan,
maar me tegelijkertijd adviseert vooral niet te treuren,
omdat ze één keer in de week een viskraam in mijn straat zal plaatsen.
Hoe haal je het in je hoofd?
Hoeveel wanbeleid kan een welwillende kunstliefhebber nog aan?
De doodsklap kwam deze week.
De kranten meldden dat 250 meesterwerken uit de Nederlandse maar internationaal ingevulde Art & Project Collectie naar het Amerikaanse MoMa gaan.
Mijn krant schreef fijntjes dat, na een conflict van de eigenaren met één van de vorige directeuren van het Stedelijk, de huidige directie geen enkele moeite meer had gedaan om de collectie binnen te halen.
Waarom zou het Stedelijk ook geïnteresseerd zijn in werk van kunstenaars als Baldessari, Sol Lewitt, Stanley Brouwn en Jan Dibbets?
Om er een paar te noemen.
Het is die hooghartigheid die het Stedelijk ooit ten val bracht.
Het is die hooghartigheid die het Stedelijk de kans ontnam zich terug te vechten.
Het is die hooghartigheid die ervoor zorgt dat een eens internationaal gerespecteerd museum gedoemd is voor eeuwig het predicaat ‘provinciaals’ te dragen.
Het Stedelijk is een viskraam geworden die haring uit blik verkoopt.
(Stond Fuchs er niet ooit op dat er een viskraam voor het gebouw kwam?)
KB 2008