Gids

Ik heb er helemaal niks mee.
Met gidsen.
Als je in een museum een drom mensen ziet,
van één soort,
Japanners, Amerikanen of Belgen,
dan weet je dat het zover is:
er is een gids in het gebouw.
Meestal staan er twee of drie oude dametjes vooraan.
Met te enthousiast aangezette lippen, veel te rode wangen, onder paars gekapt haar.
In pure aanbidding of om de gids te treiteren met hun kennis van zaken.
De leeftijd van de groepsleden neemt af naarmate de afstand tot de gids toeneemt.
In de buitenste ring staanhangen altijd wat pukkelige pubers.
Ver weg van hun betalende ouders.
Ze luisteren, maar ze weten al lang niet meer waarnaar.
Ze dagdromen, maar weten nog niet waarover.
Gidsen zijn meestal vrouwen.
Van onbestemde leeftijd.
Van een hoog kraak-noch-smaak-gehalte.
In kleurloze regenjassen of vaalzwarte mantelpakjes.
Op zwikkende hakken.
Met vermoeide haren.
Gemankeerde kunstenaars.
Half afgestudeerde kunsthistorici.
Voor hun echtgenoot wegvluchtende werkende moeders.
Als ze stil vallen, schiet hun mond onherroepelijk in de onvredeplooi.
Helaas vallen ze zelden stil.
Ze praten onverstoorbaar door.
Meestal in een taal waarin Van Dale niet voorziet.
Gebroken Engels, onverstaanbaar Frans, fantasievol Italiaans.
Wat ze zeggen weten ze al lang niet meer.
De voorgebakken teksten tuimelen automatisch uit hun mond.
Cassetterecorders zonder stopknop.
Ze kijken zelden naar een werk.
Meestal staan ze er met de rug naartoe.
Wat ze verkopen doet er niet toe, als ze maar verkopen.
Ze laten lastige vragen met verve langs zich afglijden.
Ze geven antwoorden waar niemand om vraagt.
Ze lopen in straf tempo van zaal naar zaal.
De kudde volgt.
In een iets lagere versnelling.
Buiten zouden ze een rode paraplu omhoog steken of een nationaal vlaggetje in de lucht houden.
Binnen is een bezwerende hand voldoende.
Of een hengelende arm.

Soms ga ik in de buurt van zo’n groep staan.
Quasi geïnteresseerd of quasi Japans.
Omdat ik nieuwsgierig ben.
Omdat ik de verleiding niet kan weerstaan.
Uit zelfkwelling.
Dan hoor ik dingen die of half kloppen of die ik niet wil weten.
Ik hoor wat ik moet vinden en vooral wat ik niet moet vinden.
Ik hoor hoe mijn rijke fantasie goedkoop de nek om wordt gedraaid.
Ik hoor hoe schoonheid ten ondergaat in een maalstroom van woorden.
Hoe mijn emoties in het gareel worden gehouden.
Ik zie mensen luisteren, weinig kijken.
Waar komt toch die rare behoefte vandaan om je hersens en je gevoelens uit te leveren aan een wildvreemde en daar nog voor te betalen ook?
Waarom voelen veel mensen zich pas goed als ze weten, het geeft niet wat?
Waarom hebben ze een gids nodig om gelukkig te worden?

Sommige mensen gaan nog verder in hun afhankelijkheid.
Laatst zag ik er weer zo één.
Zo’n man die in een groene Michelingids leest wat hij om zich heen kan zien.
Zijn vrouw klautert in haar uppie over de rotsachtige resten van oud Rome, zijn kinderen zeuren zonder ophouden om het zoveelste Italiaanse ijsje.
De man hoort of ziet niks.
Hij leest.
Thuis vertelt hij vrienden en kennissen hoe geweldig zijn trip was.
Moeiteloos komen de historische feiten en wetenswaardigheden over zijn lippen.
Gaandeweg valt hij steeds meer samen met zijn gids.
De ezelsoren staan hem goed.

Ik heb er helemaal niks mee.
Met gidsen.

KB 2004