Mondriaan

Ze had me op laten draven.
Via een gemeenschappelijke vriendin had ze van me gehoord.
Haar conclusie was even logisch als simpel.
Ik kwam uit Nederland, ik schreef, dus ik moest het doen.
Te lang was er geen aandacht voor geweest.
Bibberig en met grote, zoekende ogen ging ze voor me op een stoel zitten.
Op haar broze schoot een stapeltje vergeelde papieren.
Haar verfrommelde handen speelden met het bovenste blaadje.
“Hij kwam hier altijd eten.
Hij had niets te makken, maar wel keurig in het pak.
Veel praten deed hij niet.
Dat kwam door die vriendin van mij. Die ratelde maar door.
Geen idee wat hij in haar zag.
Natuurlijk, ze was handig. Ze vertaalde zijn teksten, ze schreef over zijn werk, maar verder……”
Ze keek me aan alsof ze van mij een antwoord verwachtte.
Ik zag op de achtergrond een groot, deels beschilderd doek op een gammele ezel. Er zat een enorm vergrootglas op geschroefd. Als een glimmende buitenspiegel op een oude brommer.
“Je moet wat als je bijna blind bent.”
Ik schrok van haar opmerking. Voelde me betrapt.
“Op een warme dag waren ze hier weer. Ik had zo met hem te doen.
Hij was somberder dan ooit en zij had niets in de gaten.
Zoals zo vaak.
We hadden lekker gegeten en mijn man zaliger had een goed glas wijn geschonken.
Het was net alsof ik wat zag twinkelen achter die dikke brillenglazen.
Voorzichtig stelde ik voor om naar een dansgelegenheid te gaan.
Zij reageerde onmiddellijk.
Hem zag ik aarzelen.
Volgens mij zei hij ja om mij een plezier te doen.
Meer dan een uur stond hij aan de kant.
Zijn handen in zijn zakken, zijn gezicht in de plooi.
Ik weet nog dat ik me afvroeg of alle Hollanders zo stijf waren.
Toen er een boogie-woogie werd gespeeld, heb ik hem op de vloer getrokken.<
Pardoes.
Ik kon het niet langer aanzien.
Geduldig heb ik hem verteld hoe hij het moest doen.
In het begin bakte hij er niks van, maar opeens had hij het te pakken.
Zijn hele lichaam straalde.
De muziek had de stijfheid eruit gehaald.
We hebben urenlang gedanst.
Toen ik bekaf was, ging hij nog in zijn eentje door.
Het was een wonder, meneer, een groot wonder.”
Peinzend keek ze naar het beduimelde stapeltje op haar schoot.
Ik wist niet wat ik moest zeggen.
Haar ontroering hing zwaar in de overvolle kamer.
“Direct daarna heeft hij zijn eerste boogie-woogie geschilderd.
Niemand heeft ooit geweten waarom………”
Het abstracte doek achter haar staarde me uitgeblust aan.
Vale kleuren, slappe vormen.
Al dood voordat het goed en wel tot leven had kunnen komen.
“U moet erover schrijven. De geschiedenis moet dit weten.”
Haar stem klonk onverwacht krachtig.
Haast kwiek stond ze op en legde het stapeltje papieren op een teakhouten secretaire.
Haar missie was volbracht.
Enigszins overdonderd heb ik gemompeld dat ik het zeker zou doen.
Zeker….
Lafheid van het ergste soort.

Van de week is ze overleden.
Blind.
Op.
Ik heb mijn belofte nooit gehouden.

KB 2002