Stilte

Toen ik het gebouw binnenliep, zat er een meisje achter een kale houten balie.
Ze keek glimlachend op uit haar boek.
´The Hours´ van Michael Cunningham.
Ik vond haar meteen aardig.
Ze knikte in de richting van een ingang.
Ik gehoorzaamde haar gebaar en kwam terecht in een enorme, raamloze, vierkante ruimte.
Een in de steek gelaten bedrijfshal.
Aarzelend liep ik door.
In het midden stond een aantal kantoorstoelen.
Slordig op een kluitje.
Ik liep er op mijn tenen heen en trok de eerste de beste naar me toe.
Mijn vermoeide lichaam zakte zuchtend weg in de zachte zitting.
Langzaam begon ik zicht te krijgen op de beelden die me omringden.
Zeven meer dan levensgrote, statische zwart-wit-projecties.
Eén op de wand van de ingang, twee op de andere drie.
Registraties van een rommelige ruimte.
Een atelier.
Het kon niet missen.
Ze waren letterlijk laag bij de gronds.
Er was geen mens op te bekennen.
Dat deed me omkijken.
Toen pas zag ik dat ik niet alleen was.
Op twintig meter afstand zat een jongeman op zijn kantoorstoel.
Hij hing onderuit, zijn benen lieten de stoel met kleine schokjes voortbewegen.
Zijn blik ging nergens heen.
Verdwaald in de oplichtende omgeving.
Opeens leek één van de projecties tot leven te komen.
Waren het dan toch geen dia´s?
Ik concentreerde me op dat ene beeld.
Verdomd, er stak iets levends over.
Een muis?
Daar moest ik goed voor gaan zitten.
Achteloos liet ik mijn plastic tasje naast me op de vloer vallen.
Een enorm lawaai.
De tic-tacs die ik net tevoren had gekocht verwoestten genadeloos de stilte.
De jongeman keek woedend in mijn richting.
Ik probeerde onschuldig terug te kijken.
Mijn schouders ophalend, mijn mond sorry mimiekend.
Het had weinig effect.
Blikken kunnen niet doden.
Gelukkig.
Na enige tijd had de rust de ruimte weer heroverd.
De beelden lieten me niet meer los.
Hun vermeende passiviteit maakte plaats voor opwindende onweerstaanbaarheid.
Een stille minnaar die af en toe met zijn ogen knippert.
Geen muis ontging me meer.
De werkelijkheid van de hal liet zich geleidelijk opnemen in de fictie van het atelier.
Ik was zelf op muizenjacht en hield me stil om ze niet te verjagen.
De tijd glipte uit mijn bewustzijn.

Na ruim een uur keek ik weer in het glimlachende gezicht van het meisje.
Haar boek was bijna uit.
Nog een uurtje pagina´s.
Ik had de neiging haar te bedanken voor zoveel schitterende stilte.
Ik had de neiging haar te vragen mijn dank over te brengen aan de kunstenaar.
Aan Bruce Nauman.
De schepper van dit godsgeschenk.
Maar ik mocht de stilte niet doorbreken.

Nauman had me overtuigd.
Geen toeters, geen bellen.
Weg dat opleuken.
Weg die franje.
Weg ontwerpers die museumzalen inrichten.
Gewoon kunst.
Goede kunst.
Kunst van Nauman.

Het licht verblindde toen ik naar buiten stapte.
Sirenes van ziekenauto´s, brandweerwagens en politieauto´s schreeuwden om het hardst om aandacht.
New York nam me in zijn wrede armen.
Het gaf niet.
Ik kon er weer tegen.

KB 2002