Ooit iemand keihard horen lachen in een museum?
Ik niet.
Soms zie ik bezoekers een beetje gniffelen.
Of wat meewarig glimlachen.
Soms zie ik mensen elkaar aanstoten.
Maar dan gaat het meestal over ondeugende kunst.
Kunst die meer durft dan ze zelf durven.
Over het algemeen kijkt iedereen ernstig.
Er kan geen lachje af.
Laat staan een schater, een gier of een bulder.
Kunst is een serieuze zaak.
Ligt dat aan de kunst of de aan de kijker?
Beide partijen treft blaam.
De museumbezoeker is serieus geconditioneerd.
Hij wordt eerst de indrukwekkende trap van een indrukwekkend gebouw op gedreven.
Vervolgens belandt hij in een enorme hal vervuld van een overdonderende leegheid.
Om daarna in strenge, strakke witte zalen tegen allerlei museumwachten op te lopen.
Die hem in donkere uniformen met argusogen volgen.
Die iedere verdachte beweging afstraffen.
Voor wie wijzen al een halve overtreding is.
Die ieder enthousiast kind tot de orde roepen.
Die iedere stemverheffing een trapje lager sissen.
En dan de alledaagse voorzieningen.
Toiletten zijn in verweesde hoekjes weggestopt.
Ooit iemand horen doortrekken terwijl u genoot van een Gilbert & George?
Restaurants bevinden zich op veilige afstand van de tentoonstellingsruimtes.
Ooit bestek horen kletteren terwijl u een Louise Bourgeois bekeek?
Kroketten geroken bij een Joseph Beuys?
Boekwinkels houden zich op bij de uitgang.
Ooit een kassa horen rinkelen toen u omhoog keek naar een Calder?
Niet bepaald een omgeving waarin de mens zichzelf kan zijn.
Laat staan lol kan beleven.
Maar valt er veel te lachen?
Zijn er veel kunstwerken die tot lachen uitnodigen?
Is er veel humor in de beeldende kunst?
Is humor des kunstenaars?
Ongetwijfeld.
Tenslotte zijn kunstenaars net zoveel mens als andere mensen.
(Zelfs sommige politici hebben humor)
Maar dat soort kunst of dat soort kunstenaars komen meestal niet in een museum terecht.
Of in ieder geval niet om die reden.
Humor heeft namelijk geen status in de kunst.
Humor past niet in een gebouw dat zichzelf serieus neemt.
Gerund door mensen die zichzelf serieus nemen.
Ooit een grappige museumdirecteur ontmoet?
Frans Haks was een lachebekje, dat is waar, maar dat heeft ie geweten.
Maar verder?
Ik heb mijn beide handen niet nodig om ze te tellen.
Ooit een grappige kunstkritiek gelezen?
Ik niet.
Wel vaak gelachen om een stuk.
Maar dan tartte ik de intentie van de schrijver.
Geabonneerd op een grappig kunstblad?
Kon het maar.
Kunst en humor zijn geen bedgenoten.
Zo gauw kunst om te lachen is, is het geen kunst meer.
Dan is het vermaak.
Maar geldt dat niet voor alle kunstvormen?
Tot op zekere hoogte.
Het Concertgebouw heeft de humor niet aan zijn kont hangen,
dat kan ik moeilijk ontkennen,
maar
Ik mag om Gerard Reve, Arnold Grunberg, Gabriel Garcia Marquez en Oscar Wilde lachen.
Ik mag Edward Albee, Tony Kushner en Samuel Beckett humoristisch vinden.
De status van Hans Teeuwen en Theo Maassen staat niet ter discussie.
Monty Python mocht.
Van Kooten en De Bie waren heilig.
Helen Mirren en Judie Dench worden alom bewonderd.
Bij Robert de Niro zit de roem rondom de mondhoeken.
Charlie Chaplin was een grootheid.
De choreografieën van Hans van Manen mogen me aan het lachen maken.
De ontwerpen van MVRDV weten wat relativeren is.
Alessi wist nut humoristisch te vervormen.
Of andersom.
Een rijtje dat smeekt om langer te worden.
Maar het volstaat.
Kunst is voor de rimpels op het voorhoofd.
De handen onder de kin.
De tanden op elkaar.
Het wordt tijd dat de kunst de humor serieus gaat nemen.
KB 2007