RICHARD

Richard is een ongewone naam voor een Italiaan.
Toen hij werd geboren woonden zijn ouders nog in New York. Alberto, zijn vader, was met zijn jonge vrouw Renata naar Amerika gevlucht, omdat hij geen zin had om het restaurant van zijn familie over te nemen. Jarenlang had hij lange, vermoeiende dagen gemaakt onder het strenge toezicht van zijn autoritaire vader. Vroeg op. Naar de veiling om inkopen te doen en vanaf één uur ’s middags tot ’s avonds laat rennen en draven. Met een glimlach op zijn gezicht gekleefd. Dienstbaar tot hij er haast letterlijk bij neerviel. Zijn middelbare school had hij nog mogen afmaken, maar zijn plan om rechten te gaan studeren in Milaan werd zonder discussie van tafel geveegd. Het restaurant had hem nodig. Het was toch een prachtig leven? Dankbare gasten? Veel contacten? Status in de buurt? Geld genoeg om prettig te wonen? Iedere maandag vrij? Wie liet dat nou lopen? Bovendien, advocaten zijn boeven. Wie met criminaliteit in aanraking komt wordt erdoor besmet. Italië was toch één grote georganiseerde maffia? Dat hoefde hij hem toch niet te vertellen? Dat was toch algemeen bekend? Zijn vader wist wat goed voor hem was. Dat kon hij zelf niet beoordelen. Later zou hij dat wel begrijpen en hem er dankbaar voor zijn.
Wat Alberto ook probeerde in te brengen als verweer, zijn vader had er geen oren naar. Zijn moeder zweeg. Die had het afgeleerd haar man tegen te spreken.
Voor Alberto was er maar één uitweg: het ouderlijk huis verlaten. Van zijn vriendin kwam het idee om hun wittebroodsweken in New York door te brengen en daar gewoon te blijven. Zijn ouders zouden hem nooit vinden. Ze hadden geen adres, geen telefoonnummer, niets. Bovendien, werk vinden was in die stad geen probleem. Als je wilde werken vond je altijd een baan. Ze geloofde onvoorwaardelijk in de Amerikaanse droom.
De plannen waren snel gemaakt.

De werkelijkheid bleek anders. Banen genoeg, zeker, maar wel voor mensen die goed Engels spraken. Dat deden ze niet. Voor opleidingen of cursussen ontbrak het geld. Het was al zwaar genoeg om iedere maand de huur op te hoesten van hun krappe tweekamerappartement op de Bowery. De banen werden baantjes. Schoonmaker, afwasser, hulp in de huishouding, ober. Het enthousiasme van het eerste uur begon te tanen. De spanningen namen toe. Vooral Renata had heimwee naar Rome, naar haar familie. Tot Alberto de kans kreeg een kleine ijssalon over te nemen. Op Houston Street, tegen Little Italy aan. Onbekommerd stak hij zich in de schulden. Binnen een paar jaar zouden ze geld overhouden, was zijn heilige overtuiging. Renata legde haar heimwee aan banden door zwanger te worden. Een kind zou alles veranderen. Dacht ze.
Binnen een paar weken bleek waarom de overnamekosten relatief laag waren geweest. Houston Street was niet bepaald een toplocatie. Eigenlijk was het een grote doorgaande weg. Veel mensen liepen er niet rond, omdat ze er niets te zoeken hadden. Drie deuren verder zat een Ierse pub. Daar was het wel altijd druk, maar pubbezoekers zijn geen ijseters. Er waren plannen voor een nieuwe bioscoop in het volgende blok, maar die plannen werden door de gemeente tegengehouden. Grote bezoekersaantallen bloot stellen aan de gevaren van druk verkeer leek de bestuurders geen goed idee. Alberto was het eigenlijk met ze eens. Op de hoek zat een klein restaurant, maar dat wisselde iedere paar maanden van eigenaar. Dat had een indicatie moeten zijn.Tot overmaat van ramp verplaatsten de druggebruikers hun werkterrein steeds meer naar de buurt, omdat ze in het sjieke SoHo werden weggejaagd. Kunstgaleries en rijke verzamelaars houden niet van ‘rommel voor de deur’, zoals één van hen het in een interview met de Village Voice formuleerde.

Toen Richard werd geboren en Renata haar baantje moest opgeven, was het snel gedaan. De zaak bracht te weinig op en wat Alberto ook probeerde, daar kwam geen verbetering in. Zijn ‘unieke ijsvariaties’ smolten weg in de kleurige plastic bakken. Zijn ‘speciale aanbiedingen’ bleken niet speciaal genoeg. Uiteindelijk werd ‘Gelateria Roma’ in de verkoop gedaan. Een ‘goede vriend’ die zich ontpopte als een ware huisjesmelker nam de zaak over. Tegen een belachelijk bedrag.
Beroofd van hun illusies, beschaamd en berooid besloten ze naar Italië terug te keren. Uiteraard stelden ze de familie niet op de hoogte. Dat zouden ze later wel doen. Misschien.

Wat hen in New York niet was gelukt, lukte hen in Rome vrijwel onmiddellijk. Hun ‘Gelateria Houston’ in de buurt van het Colosseum was vanaf de eerste dag een succes. Vooral hun Amerikaanse ijssoorten werden snel populair. Wat er Amerikaans aan was wist niemand, Alberto hulde zich in stilzwijgen, het waren vooral hun Engelse namen en vrolijke kleuren die de kooplust opwekten. Hij genoot van de ironie ervan. Ze waren een stille wraak op zijn eigen mislukking en op het land dat hem geen kans had gegund. Dat hij toch weer in een werkritme was beland dat hij ooit zo had verfoeid en dat hem ooit de oceaan over had gedreven, besefte hij maar al te goed. Hij ging er echter ontspannen mee om. Hij was zijn eigen baas, hij genoot van zijn succes en als het hem teveel werd, dan sloot hij zijn zaak en ging op vakantie. Was het een dag heel druk en voelde hij zich te moe worden, dan deed hij om zes uur het licht uit en ging een borrel drinken in het café om de hoek. Hij kon het zich permiteren. Bovendien had hij met Renata afgesproken dat, als Richard het huis uit was en zijn plek had gevonden, dat ze dan de zaak van de hand zouden doen. Van de opbrengst konden ze het gemakkelijk uitzingen. Een huisje op Sicilië zat er zonder problemen in.
Die relativerende houding verklaarde waarom ze hun zoon geen strobreed in de weg legden. Ze merkten al snel dat hij zich niet interesseerde voor de zaak. Hij lustte zelfs geen ijs. Het was een rustige, stille jongen die het liefste zat te lezen of met zijn computer in de weer was. Ambities had hij niet, interesses des te meer. Aan tafel hadden ze diepe gesprekken en zware discussies over politiek, over filosofie en over boeken.
Toen hij te kennen gaf dat hij Engels wilde gaan studeren, steunden ze hem daarin. Dat hij het liefst nog een paar jaar thuis bleef wonen, vonden ze opmerkelijk, maar ze hadden er geen problemen mee. Hun huis was groot genoeg. Niemand liep iemand in de weg, ieder had zijn eigen kamers.
Richard doorliep zijn studie moeiteloos. Hij vond zijn opleiding het mooiste excuus om veel te lezen. In een proefschrift schrijven had hij geen zin. Aan lesgeven moest hij niet denken. Hij had andere plannen met zijn leven.Toen hij die op een avond aan zijn ouders kenbaar maakte, veroorzaakte hij de eerste strubbeling in hun relatie. Zonder veel omhaal van woorden vertelde hij ze eerst dat hij ging samenwonen. Met Roberto, een advocaat uit Milaan. Zijn ouders wisten niet eens dat hij homoseksueel was, laat staan dat ze van het bestaan van Roberto op de hoogte waren. Dat was slikken. Oprecht boos wezen ze hem erop dat hij die zaak toch wel wat anders aan had kunnen pakken. Waarom had hij nooit wat gezegd? Waarom had hij geen open kaart gespeeld? Was hij bang dat ze hem de deur zouden wijzen? Hadden ze hem niet altijd het volste vertrouwen gegeven? Ze hadden hem toch niet vrij gelaten om zich door hem te laten bedonderen?
Richard reageerde verward op deze verwijten. Hij had zich niet gerealiseerd dat het zo’n punt zou zijn. Er was toch niets mis mee? Zo vreemd was het toch niet? Omdat hij er zelf geen problemen mee had, ging hij ervan uit dat zij die ook niet zouden hebben. Roberto was een geweldige man. Hij kon niet beter wensen. Zij konden niet beter wensen. Geschrokken had hij zich verontschuldigd en zijn gekwetste ouders tot bedaren gebracht.
Zijn tweede mededeling veroorzaakte een nog grotere schok. Richard had een krantenkiosk geleased. Dan kon hij rustig door blijven lezen, zei hij met een grote grijns, terwijl hij toch op een prettige manier zijn eigen brood verdiende. Het was een goedlopende kiosk, voegde hij er enthousiast aan toe, op de Plaza Campo de’ Fiori, tegenover een groot restaurant. De naam kon hij zich niet meer herinneren. Ze konden hun oren niet geloven. Er zijn gebeurtenissen in het leven die je niet kunt verzinnen, die ieder toeval tarten. Uitgerekend op dat plein, op die plaats, in het zicht van zijn eigen grootvader.
Alleen wist hij dat niet.
Ze hadden hem dat deel van hun verleden nooit helemaal verteld. Ze wilden zichzelf er niet meer mee confronteren. Ze hadden het uitgewist om opnieuw te kunnen beginnen. Het was onmogelijk het hem nu te vertellen, zeker nadat ze hem zojuist hadden verweten dat hij zijn homoseksualiteit voor zich had gehouden. Ze hielden zich zo goed als ze konden en veinsden blijheid. Beiden, alsof ze het met elkaar hadden afgesproken. Richard leek geen argwaan te hebben.

Het was in die kiosk dat ik Richard voor het eerst ontmoette. Een wat bleke jongen met zwart krullend haar. Goed twintig. Een mooi, klassiek gezicht en een zachte stem. Ik haalde iedere dag mijn Herald Tribune bij hem. Het eerste wat me opviel was dat hij altijd zat te lezen. Geen kranten of tijdschriften, maar boeken. Verder sprak hij vloeiend Engels. Nogal ongebruikelijk voor de doorsnee Italiaan. Bovendien was hij oprecht vriendelijk. Voor iedere klant had hij een persoonlijk woord. Zelfs bij onbeschofte toeristen bleef hij rustig.
Na een paar keer raakten we aan de praat. Hij vroeg wat ik in vredesnaam in Rome deed en ik wilde weten waarom hij zich schuil hield achter al die kranten. Het klikte meteen. De gesprekken werden steeds langer en op een gegeven moment nodigde hij me uit om na zijn werk koffie met hem te gaan drinken. We bleken dezelfde koffiebar te bezoeken. Sant’ Eustachio op de gelijknamige Plaza. Dat was gemakkelijk afspreken.
Aan gespreksonderwerpen was er geen gebrek. Hij las nog meer dan ik. Hij interesseerde zich voor kunst en kon zich soms mateloos opwinden over politieke zaken. Beiden hadden we een haat-liefde-verhouding met Amerika, alleen had die van hem een andere historie.
Onze afspraken werden wekelijks en het was duidelijk dat we er beiden naar uitzagen. We leenden elkaar boeken en wisselden titels uit van romans die de ander gelezen ‘moest’ hebben. Hoe rustig hij ook van aard was, hij kon soms in enthousiasme ontsteken. Het leek dan alsof hij met zichzelf op de loop ging. Dan kreeg zijn bleke gezicht opeens een blos. Over zijn vriend was hij zwijgzaam. Die kwam uit een andere wereld en hield zich met andere dingen bezig. Hij was veel op reis en bleef dan soms dagenlang weg. Op een keer vroeg ik hem of Roberto het niet vervelend vond dat wij elkaar zo vaak zagen. ‘Dat vindt hij allang best, dan hoeft hij zich niet schuldig te voelen’, was zijn droge antwoord.
Toen we een keer teveel gedronken hadden en het echt laat was geworden, zijn we met elkaar in bed beland. Dat was geen succes. We bleken allebei nogal vaag te zijn geweest over onze persoonlijke gevoelens en voorkeuren. We hebben er nog wekenlang cynische grappen over gemaakt. Gelukkig. Het heeft onze relatie niet beïnvloed.
Tijdens één van onze séances, want zo kon je onze ontmoetingen wel noemen, vertelde hij me het verhaal van zijn ouders, van hun verblijf in New York en van hun gedwongen terugkeer naar Rome. Hij deed dat redelijk afstandelijk met hier en daar een ironische ondertoon of een verdwaalde grap. Hij leek niet geleden te hebben onder het mislukte avontuur. Dat van zijn grootvader wist hij pas een paar maanden. Die onverwacht emotionele avond met zijn ouders had hem aan het denken gezet. Dat hij nooit had verteld dat hij homoseksueel was, dat was stom. Krankzinnig om te veronderstellen dat zijn andere geaardheid ook voor zijn ouders normaal zou zijn. Hij had kunnen weten, of beter, hij had moeten weten dat dat gevoelig lag. Ze kwamen beiden uit een traditioneel gezin, ze waren beiden katholiek opgevoed en ze hadden beiden het grootste deel van hun leven in Rome gewoond. ‘Dat is vragen om moeilijkheden’, zei hij met zijn inmiddels vertrouwde grijnslach. De reactie op zijn tweede onthulling had hij als merkwaardig ervaren. Hij kon aan het gezicht van zijn vader zien dat hij vreugde voorwendde. Eerst dacht hij nog dat de man niet gelukkig was met zijn beroepskeuze.Tenslotte is kioskhouder niet iets om mee te pronken bij vrienden en kennissen. Die gedachte had hij snel van zich afgezet. Zijn ouders hadden hem altijd vrij gelaten. Ze hadden hem nooit een bepaalde richtig uit geduwd. Waarom zouden ze dan nu opeens bezwaar maken tegen zijn keuze. Ze kenden hem door en door. Ze wisten wat hij leuk vond en wat niet. Ze wisten als geen ander onder welke omstandigheden hij zich het gelukkigst voelde. Er moest dus iets anders zijn dat hen dwars zat.
Zijn ogen gingen open toen hij op een doordeweekse ochtend bij zijn kiosk aankwam en ontdekte dat hij zijn sleutels vergeten was. Hij had geen zin om ze thuis op te halen. Misschien hadden ze bij het restaurant wel een loper die paste. Je wist het maar nooit. Omdat het vroeg was, waren de ramen en deuren daar nog gesloten. Hij zocht bij de middelste deur naar een bel. In plaats daarvan vond hij een naamplaatje met zijn eigen naam erop: R. Bastocini. Hij schrok zich wezenloos. Om van de schrik te bekomen besloot hij alsnog naar huis terug te gaan.
Vanaf dat moment had hij geen rust voordat hij wist hoe de vork aan de steel zat. Via het gemeentearchief bleek het niet moeilijk de waarheid te achterhalen. Zijn vader was weliswaar in stilte vertrokken, maar hij had zich wel officieel laten uitschrijven en een aantal jaren later weer keurig laten inschrijven. Ergens bleef hij een brave burger. Een paar eenvoudige rekensommetjes en wat logisch denken waren voldoende geweest. Het waarom en de achtergronden had Richard ingevuld met de gebrekkige informatie die hij van zijn ouders had gekregen en met wat hij wist van hun karakter.
Toen ik hem vroeg of hij het ze verteld had, antwoordde hij met een beslist ‘natuurlijk niet’.
‘Wat heeft dat voor zin? Ik begrijp best dat ze dat verleden niet willen oprakelen. Het moet een hele stap geweest zijn om in die tijd tegen je vader in opstand te komen. Vergeet niet, dit is Italië. Dat is een ander land dan Nederland. Het moet een nog grotere stap geweest zijn om na die mislukking in New York naar Rome terug te keren. Dat je dan diezelfde vader niet onder ogen wilt komen, dat lijkt me logisch. Ze hebben ervoor gekozen om revanche te nemen. Voor zichzelf, niet voor hem. Ik zie hem nu iedere dag. Hij moet dik in de tachtig zijn. Hij staat nog steeds zijn personeel op te jagen en uit te schelden. Het is gewoon een onaangename man. Ik hoef hem niet te kennen. Ik mis hem niet want ik heb hem nooit gehad. Het siert mijn ouders dat ze hem hun uiteindelijke succesverhaal niet onder zijn neus willen wrijven.’

Na een jaar moest ik weer terug naar Amsterdam. Mijn onderzoek was voltooid. Mijn boek was in grote lijnen geschreven. Richard had een afscheidsdiner voor me georganiseerd. In een driesterrenrestaurant in de buurt van het Colosseum. We hebben elkaar plechtig beloofd regelmatig te mailen. We wisten bij voorbaat dat we dat net zo regelmatig zouden vergeten. Dat hebben we elkaar niet verteld.

Deze zomer was ik even terug in Rome. Ik ben meteen naar de kiosk gegaan om mijn Herald Tribune te kopen. Een oudere vrouw met een mislukte bril nam mijn twee euro zwijgend in ontvangst. Toen ik naar Richard vroeg legde ze me in gebrekkig Engels en met zichtbare tegenzin uit dat hij vorig jaar de boekhandel op het plein had overgenomen. Ik bedankte haar overdreven vriendelijk en liep meteen door naar de winkel.
Het weerzien was geweldig. We hadden geen enkele moeite ons laatste gesprek op te pakken waar we het hadden laten rusten.
‘Hoe is het met je boek?’
‘Dat heb ik bij me. Dat kun je gaan verkopen?’
Ik wees op mijn tas.
‘Hoe is het met je ouders?’
‘Die hebben begin januari hun huis op Sicilië betrokken. Gekocht van een maffiabaas die in Rome een levenslange straf uitzit. Ironischer kan haast niet.’
‘En je grootvader?’
‘Die heeft vorig jaar een beroerte gehad. Hij heeft de zaak aan een neef overgedaan. Daar merk je trouwens niets van. Nu commandeert hij het personeel vanuit zijn rolstoel.’
‘Roberto?’
‘We zijn uit elkaar. Dat waren we eigenlijk al lang.’
Hij zegt het droog.
‘En jij?’
‘Je ziet het. Ik ben op late leeftijd door ambitie bevangen. Ik heb deze boekhandel overgenomen.’
‘En er een Engelse afdeling aan toegevoegd zie ik.’
‘Ja, dat was ik aan mijn stand verplicht.’
Hij grijnst.
‘En aan jou, want ik wist dat je terug zou komen.’
‘Dat was onvermijdelijk. Ik heb je gemist.’
‘Ik jou ook.’
‘Zie ik je straks in San ’Eustachio?’
‘Reken maar.’

Toen ik het plein op liep waren de eerste kooplui hun kraam al weer aan het afbreken. Hun dag zat erop.

Rob Perree
Rome, augustus 2006.