Ik wil een paar dagen de stad uit. Het is er te heet en te vochtig. Het zweet breekt me uit als ik op een station op mijn metro sta te wachten. Met name dat van West 4 Street is niet te harden. Dat veel mensen daar een flesje water in de ene hand en een zakdoek of een klein handdoekje in de andere hebben, zegt genoeg. Zelfs aan de winderige Hudson is het te warm om op het gras te liggen of op een bankje een boek te lezen. Het redelijk koele Central Park lijkt op de Kalverstraat op zaterdagmiddag. Joggen is sjokken geworden.
Zomer in New York.
Vrienden zijn naar Long Island gevlucht. De galeries zijn gesloten, die houden een zomerslaap, en wat er in de musea te zien is, heb ik gezien. Clewert werkt lange uren. Die heeft amper tijd om te slapen. Die zal me nauwelijks missen. Er is weinig reden om thuis te blijven.
Ik huur een auto in Fulton Street, vlakbij Jefferson Avenue. Uiteraard wordt het een Toyota. Zijn er andere huurauto’s voor een redelijke prijs? Als ik mijn benen maar kwijt kan en erop kan vertrouwen dat hij het blijft doen, dan interesseert het merk me niet. Het eerste weet ik uit ervaring, het tweede wordt me nadrukkelijk verzekerd door het nagellakkende meisje achter de balie van Trend Cars Limited. Ze vergeet naar mijn rijbewijs te vragen.
Ik besluit om via de Lincoln Tunnel de stad uit te gaan en dan richting Pennsylvenia te rijden. Niet de meest voor de hand liggende bestemming, veel New Yorkers willen er zelfs niet dood gevonden worden, maar misschien kies ik er daarom wel voor. Ik ben New York even zat.
Ik heb de tijd aan mezelf, ik moet niets en niemand zit waar dan ook op me te wachten. Ik kan als het ware gaan waar mijn felrode Toyota me voert.
Het eerste stuk is druk, saai en vermoeiend. Teveel verkeer op een slechte weg omringd door verlopen buitenwijken. De omgeving komt me niet bekend voor. Alsof ik er nooit eerder ben geweest. Na een uur herken ik wel bepaalde stukken. Het kaalgeslagen en vergeelde landschap rondom een enorm onbewoond wit huis; een grote, verlaten loods van golfplaten waar nog steeds een pick up truck in staat weg te roesten en een vervallen fabriekscomplex vol graffitti. Eens werd er verf gemaakt. Lelijkheid vergeet je niet. Die nestelt zich onvermijdelijk en comfortabel in je herinnering.
Nu weet ik waar ik ben.
Een stukje verderop links moet dat hamburgerrestaurant komen. Zo’n naamloos, zilverkleurig blok in the middle of nowhere. Daar ben ik een paar keer met Jay geweest. Daar leerde hij me het verschil tussen McDonalds en de echte Amerikaanse keuken.
Ik zit, het kan niet missen, op de route naar Jim Thorpe.
Opwinding maakt zich van mij meester. Ik heb een bestemming gevonden. Geen twijfel mogelijk, daar wil ik heen. Hoe lang is het niet geleden dat ik er geweest ben? Hoe lang is Jay al dood? Meer dan tien jaar?
Jim Thorpe is een klein oud stadje. Het ligt prachtig. Grotendeels tussen en voor een klein deel tegen de heuvels. Je cirkelt er naar toe en ziet het dan geleidelijkaan groter worden. Een fascinerend gezicht. Eigenlijk zijn het maar twee lange straten. In een T-vorm. De bovenkant van de T , Main Street, ligt aan het spoor. Daar dankt het zijn succes aan. Het stadje stond eens bekend om zijn steenkool. Die werd met de trein afgevoerd. Bijzonder in een land dat zelfs nu nog heel weinig spoorverbindingen heeft. Het had in die tijd een Indiaanse naam. Mauch Chunk.
De andere straat heet Broadway. Heel veel Amerikaanse steden en stadjes hebben een Broadway. Meestal is er geen sprake van een verwijzing naar het beroemde New Yorkse Broadway. Het is gewoon de breedste straat. En als die straat zijstraten heeft dan is het niet vreemd als die West- en East-Broadway heten.
Broadway is de straat waar Jim Thorpe het nu van moet hebben. Daar zijn de winkeltjes, de paar restaurants, de Inn, een paar B & B’s, een grote galerie met een aantal kleine zusjes, de kerk, het Opera House en de koffieshops. En een aantal prachtige mansions. Grote houten huizen met over de hele breedte een overdekte, crèmekleurige veranda. Soms zelfs om het hele huis heen. Of daar de mijndirecteuren eens woonden? Ik weet het niet. Ik heb het nooit onderzocht. Ik ben een slechte toerist. Ik lees geen reisgidsen en laat me nooit door een gids-met-vlaggetje rondleiden.
Wat ik wel weet is het verhaal van de naamsverandering. Waarschijnlijk heb ik het onthouden omdat het me bevreemdde. Het stadje is zo’n vijftig jaar geleden, op verzoek van een familielid, vernoemd naar Jim Thorpe. Een grote sportman van Indiaanse afkomst die zelfs Olympische medailles heeft gehaald voor Amerika. Weliswaar lijkt het logisch dat een stadje met een Indiaans verleden zich noemt naar een Indiaan, maar Jim Thorpe is een uiterst conservatief, racistisch stadje. Je struikelt er over de red necks. Toen vader Bush Irak binnenviel, gingen in Jim Thorpe bij alle huizen de vlaggen trots uit. Nationalistisch tot op het bot. Aan de rand van het stadje krijgt het begrip ‘white trash’ overduidelijk inhoud.
Zo logisch was die naamsverandering dus niet.
Aan het einde van de jaren tachtig heeft Jay er een bouwval gekocht. Een klein authentiek huisje ingeklemd tussen zijn betere ik-s. Het had hem nauwelijks iets gekost, want het stond op het punt gesloopt te worden. Dat maakte het voor hem juist aantrekkelijk. Hij vond een tweede huis, een ontsnappingsmogelijkheid uit de drukke stad, niet alleen een prettig vooruitzicht, hij wilde vooral iets om handen hebben. Zijn appartement in Manhattan had hij inmiddels van boven tot onder geschilderd en heringericht, hij was toe aan iets nieuws. Wat Jim Thorpe voor stadje was, wist hij niet. Daar zou hij later pas achter komen. Zijn toenmalige vriend Tim zag niets in de onderneming, maar wist uit ervaring dat het weinig zin had om zich tegen de plannen van Jay te verzetten. Hij had geen enkele behoefte aan een buitenhuisje. Hij was nog volop bezig de bloemetjes in New York buiten te zetten. Jay was ervan overtuigd dat hij daar eens genoeg van zou krijgen en dat hij dan dolblij zou zijn met hun gezellige, authentieke stulpje in Jim Thorpe. Daar vergiste hij zich in.
Ieder vrij weekend ging Jay naar Jim Thorpe. Hij ontwikkelde een neus voor bedrijfjes die hem goedkoop bouwmaterialen konden leveren. Omdat hij ontzettend handig was en vrijwel vanaf het begin precies wist wat hij wilde, deed hij alles zelf. Een enkele keer haalde hij er een electriciën of een loodgieter bij. Die liet hij dan controleren of hij het goed en vooral veilig had gedaan.
Soms lukte het hem Tim over te halen om mee te komen, maar die had twee linker handen. Daar paste alleen een boek in. Dat zat hij dan het hele weekend te lezen. Op het achterdek. Dat had Jay al snel gemaakt, omdat hij vanaf die plek zo’n mooi uitzicht had op de helling waar zijn huisje tegenaan was gebouwd. Tim was niet van uitzichten.
Toch kwam hij tijdens een van de volgende weekeinden haast vrolijk terug van een boodschap in het stadje, omdat hij een bar had ontdekt. Of ze daar niet heen konden die avond? Jay kende de onrust van zijn vriend maar al te goed. Hij begreep dat hij een beetje moest inschikken wilde hij ooit van Tim een enthousiaste tweede-huis-bezitter maken. Daarom besloten ze naar de lokale bar te gaan.
Tim had het er jaren later nog over.
In de Railway Inn leek heel redneck Jim Thorpe samen te komen. Alleen door hun stadse kleding bleken Jay en Tim al uit de toon te vallen. Het gesprek stokte dan ook toen ze binnen kwamen en zich bij de stamgasten aan de bar voegden. Langzamerhande herstelde de orde zich echter weer. Totdat Jay zijn sociale vaardigheden ten nutte wilde maken. Hij probeerde een gesprek aan te knopen met zijn buurman. Dat deed hij altijd, domweg omdat Jay een aardige man was. Oprecht geinteresseerd in het doen en laten van anderen. In New York maakte je daarmee vrienden, in Jim Thorpe had een dergelijk gedrag het omgekeerde effect. Zijn buurman draaide zich als door een slang gebeten van hem af. Of die ‘faggot’ niet ergens kon gaan zitten. Jay was geschokt. Dat was hem in New York nog nooit overkomen. Jaren zestig kind als hij was, wilde hij erover praten, maar Tim voorkwam dat hij zich verder in de nesten werkte. Hij trok hem mee naar buiten.
Dat was de eerste en de laatste keer dat ze in Jim Thorpe uitgingen.
Tim zag zich in zijn scepsis bevestigd en probeerde Jay ervan te overtuigen om zijn tweede-huis-project vroegtijdig te beeindigen.
Dat leverde hun eerste grote ruzie op.
Jay had zijn droom en die droom moest gerealiseerd worden. Daar kon niemand hem vanaf brengen. Hij zou die mensen daar wel van gedachten doen veranderen. Tim moest geduld hebben. Bovendien mocht hij dit akkefietje niet misbruiken ten voordele van zichzelf. Hij had nooit wat in dit project gezien, daar stond dat homofobe incident helemaal los van. Hij wilde maar een ding: uitgaan. Zoveel en zo lang mogelijk. Hij was alleen maar geinteresseerd in het versieren van obers. Dan kon hij zijn intellectuele superioriteit in de strijd gooien. Indruk maken met zijn academische opleiding en zijn acadmisch baantje. Hij maakte nooit iets waar. Grote verhalen over artikelen en boeken die hij ging schrijven, maar na al die jaren was er nog geen letter in druk verschenen. Waar stond hij eigenlijk voor? Wanneer werd hij eindelijk volwassen?
Jay raasde maar door.
Het liep die avond volledig uit de hand.
Tim zou een jaar lang geen stap meer in Jim Thorpe zetten.
Jay ging door en maakte er zijn droomhuisje van. Zelfs nadat hij ontdekte dat zijn buurman in de bar ook zijn echte buurman bleek te zijn. Pesterijen van die man bleven de hele renovatie begeleiden. Van het achterhouden van post, het ‘bij vergissing’ doorzagen van een tuinhek tot het regelmatig wegsturen van leveranciers, hij deed alles om Jay’s leven zuur te maken. Die koos na zijn eerste slechte ervaring voor een slimmere strategie. Hij werd beste maatjes met de buurvrouw. Die bewerkte hij met zijn charmes. Met haar hield hij onderhoudende gesprekjes over het weer en het wel en wee in Jim Thorpe. Dat had effect. Op een gegeven moment hielden de pesterijen op. Vriendelijk werd de buurman nooit, maar hij kwam wel zover dat hij af en toe Jay’s begroetingen beantwoordde. Weliswaar met tegenzin en mopperig, maar toch.
Toen het huis klaar was en volledig in stijl was ingericht – hij liep jarenlang alle tweede hands markten in de buurt af – sleepte hij zijn vrienden ermee naar toe. Omdat dat vaak wederzijdse vrienden waren, liet Tim zich af en toe overhalen om mee te gaan. Hij begon het zelfs leuk te vinden. Het huis werd een echt succes toen Jay erin slaagde twee balletvrienden uit New York het huis naast hem te laten kopen. Vanaf dat moment werden alle bijzondere gelegenheden benut om een feestje in Jim Thorpe te vieren. De buurvrouw hoorde vaak tot de genodigden. Niet alleen om tactische redenen. Het bleek een ontzettend vrolijk mens te zijn, dat echter dreigde te verpieteren in een ongelijkwaardig en doodsaai huwelijk.
Zo ben ik er ook vaak geweest. Ik heb menig uurtje voor op de veranda doorgbracht. Lezend, filosoferend, genietend van het uitzicht. Jay en ik gingen ook regelmatig samen. Hij om wat in zijn tuin te rommelen of wat te klussen, ik om te schrijven, te lezen en klankbord te zijn. We konden het goed met elkaar vinden, omdat we niets van elkaar wilden of eisten.
Toen de relatie met Tim uiteindelijk toch strandde, werd Jim Thorpe een minder feestelijk uitwijkoord. Jay zat er vaak alleen. Of met een date voor een of twee nachten. Een latinojongen met wie geen gesprek te voeren was, maar die goed was in bed. Ik kon zijn type langzamerhand uittekenen. Hij werd er niet gelukkiger van, dat stond vast.
De laatste keer dat ik er was, zal me altijd bijblijven. Ik woonde een tijdje in New York met een nieuwe vriend. We waren in de verliefdheids- en de het-kan-mij-het-schelen-fase. We waren gelukkig, veel bij elkaar en voor alles in. Als de dag geen feest dreigde te worden, zorgden wij ervoor dat hij alsnog een feest werd. Darrell was daar een meester in. Die verzon iedere keer wat nieuws. Dat we dat op een gegeven moment niet vol konden houden, hadden we niet door. Of wilden we niet door hebben. Eerst de zonde, pas daarna de zondvloed.
Jay vroeg me of we samen met hem Thanksgiving in Jim Thorpe wilde vieren. Hij zou de kalkoen voor zijn rekening nemen, wij zouden voor de drank moeten zorgen. Hij bereidde het feestmaal, wij mochten ons daar onder geen enkele voorwaarde mee bemoeien. Het leek mij een uiterst aantrekkelijk voorstel. Ik wist niet zeker of Darrell het daar mee eens zou zijn. Hij vond tweede huisjes speelgoed voor oude mannen en kleine stadjes mislukte versies van New York, zoals hij het eens op zijn bekende genadeloze manier uitdrukte. Bovendien kreeg hij bij Jay het gevoel dat het zwarte ras niet tot zijn meest favoriete mensensoort behoorde. Waar hij dat op baseerde weet ik niet, maar ik had in de loop der jaren geleerd dat het voor een blanke onmogelijk is de verfijnde en subtiele vormen van racisme goed aan te voelen. Ik probeerde daarom Jay op dat punt niet te verdedigen. Dat zou een heilloze onderneming worden. Dat Darrell toch meteen ja zei, had te maken met zijn verliefdheid – hij wilde vooral mij een plezier doen – en met zijn nieuwsgierigheid. Hij stond in principe open voor alle mensen. Dat dat ook seksuele openheid voor alle mannen betekende, wist ik toen nog niet.
Jay zou ons met zijn oude Subaru ophalen in 34th Street. We hadden voldoende drank bij ons voor de hele buurt, zelfs een fles Nederlandse oude jenever die ik bij toeval achter in mijn kast had gevonden. Darrell had, zoals altijd, een stapel tijdschriften bij zich. Niet om te lezen, daar was hij te ongedurig voor, maar om mooie plaatjes uit te scheuren. Muziek hadden we in overvloed. Een koffertje vol cd’s. House, maar ook Country & Western en Bryan Adams. Voor iedereen iets om mee te zingen. “Stand by your man”, “You’re still beautiful to me.” Ik verheugde me al bij voorbaat. We hadden ook de films van Spike Lee gehuurd. Die wilden we allang een keer zien. En natuurlijk ‘Mommie Dearest’ met Faye Dunaway over het leven van Joan Crawford, omdat we wisten dat Jay die gay classic niet genoeg kon zien. Wat ons betreft kon het weekend niet stuk.
Het begon veelbelovend. Jay stuurde ons het stadje in om wat rond te kijken en wat te drinken. Dan speelde hij ondertussen de veelbelovende keukenprinses, zoals hij het lachend omschreef. Voor Darrell een mooie manier om kennis te maken met rechts Amerika in de praktijk van alledag. Ik had hem voorbereid, dus hij wist dat hij een veel bekeken en weinig gewenste gast zou zijn. Dat viel overigens mee. De novemberkou hield de mensen binnen. Er waren alleen maar toeristen op straat. Die toonden zich meer geinteresseerd in de even pittoresque als overbodige winkeltjes dan in hem. Bovendien was hij in een goede bui. Hij kon de hele wereld aan, dus zeker die kleingeestige variant daarop die zich Jim Thorpe noemde.
Toen we terugkwamen, wat lacherig vanwege een te sterk uitgevallen cocktail, was de tafel gedekt. In stijl. Met kaarsen en zelfs bloemen. We konden zo aanschuiven. De keukenprinses had haar naam waargemaakt. Meer dan dat.
Meebrullend met de muziek stortten Darrell en ik ons na afloop op de afwas. Dat er niets sneuvelde mocht een wonder heten. De borden vlogen door de keuken.
Terug in de kamer zagen we Jay stil aan tafel zitten. Wezenloos voor zich uitkijkend. Een flauwe glimlach om zijn mond. Hij leek uitgeput. Hij had de muziek, zonder dat we dat in de gaten hadden, afgezet. Een vol glas rode wijn stond voor hem op tafel.
“Filmpje?”
Darrell zei het wat al te enthousiast. Hij was nooit erg goed in het inschatten van situaties.
“Nee, nee, kijken jullie maar. Ik ben even aan het bijkomen. De keukenprinses voelt zich even een oude man.”
Hij zei het op een gelaten, bijna cynische toon.
“De videorecorder staat in jullie slaapkamer. Het is er lekker warm. Ik heb vanmiddag al de verwarming aangezet.”
“Je bent een schat.”
“Dat hebben meer mannen tegen me gezegd……..voordat ze met de noorderzon vertrokken.”
Nu was het wel cynisch.
Na de eerste film ben ik nog even naar beneden gegaan.
Hij zat er nog steeds op dezelfde manier bij. Alleen was het donker geworden.
“Gaat het wel goed met je? Kan ik iets voor je doen? Moet ik….?”
“Nee, laat dat licht maar uit. Ik red me wel. Ga jij maar terug naar die lekkere man van je. Daar ben ik niet bij nodig.”
“Die lekkere man kan ik volgende week nog iedere dag zien. Jou niet.”
“Ik ben gewoon doodmoe. Ik wil liever alleen zijn.”
Het kwam er inderdaad dodelijk vermoeid uit.
“OK. Als je me……..”
“Dan geef ik een gil.”
Hij had moeite een glimlachje op zijn gezicht te krijgen.
De volgende morgen had hij nog wel het ontbijt klaar gemaakt, daarna verviel hij weer in dezelfde lethargische stemming.
Toen Darrell aankondigde dat hij nog even naar beneden wilde, het stadje in, werd dat voorstel door Jay opvallend sterk aangemoedigd. Hij wilde nog steeds liever alleen zijn. Dat was duidelijk.
In een bedrukte stemming reden we aan het einde van de middag terug naar New York. Wij vroegen ons koortsachtig af wat er aan de hand was. Was hij ziek geworden? Hadden we iets verkeerds gezegd of gedaan? Was hij misschien jaloers op Darrell en mij? Hij kon genereus zijn, maar in de liefde was jaloezie hem niet vreemd. Hij wuifde al die veronderstellingen weg. Hij was gewoon even uitgeput. Dat kon gebeuren.
Toen hij ons voor de deur afzette, leek hij opgelucht.
“Ik bel je nog vandeweek. En………bedankt Jay.”
“Is goed.”
Razendsnel reed hij weg. Haast roekeloos.
Later pas heb ik kunnen reconstrueren wat er aan de hand was. Vlak voordat we naar Jim Thorpe gingen was hij bij de dokter geweest. Die moet hem verteld hebben dat het er niet best voor hem uitzag. Hij had aids, in een vergevorderd stadium. In dat bewuste weekend heeft hij niet alleen die fatale boodschap moeten verwerken, hij heeft ook voor zichzelf moeten beslissen dat hij daar niet aan wilde. Dat dat niet waar kon zijn. Hij, een balletdanser, die zijn leven lang een gezond leven had geleid, die de conditie had van een topsporter kon geen aids hebben. Tot zijn dood, in mei daarna, heeft hij dat ontkend. Als iemand hem wilde helpen, wees hij die hulp af. Die had hij niet nodig. Hij redde zich gemakkelijk zelf. Als iemand hem probeerde duidelijk te maken dat hij wel degelijk doodziek was, ontstak hij in woede en verbrak het contact. Hij kon niet dood. Hij wilde niet dood. Dus ging hij niet dood. Ik heb nooit begrepen dat zo’n nuchter en slim iemand met op zo’n domme manier de dood over zichzelf kon uitroepen. Waarom wilde hij de waarheid niet zien? Waarom weigerde hij de noodzakelijke medicijnen in te nemen? Misschien was hij nog te redden geweest. Die gedachte maakte me jaren later nog kwaad.
Ik nader het stadje. Ik zie het witte kerktorentje boven de huizen uitsteken. Ik besluit mijn auto te parkeren bij Wal-Mart. Daar was vroeger altijd ruimte genoeg. Dat zal nu nog zo zijn, vermoed ik.
Dat blijkt inderdaad het geval. Het Wal-Mart gebouw is wel met zijn tijd mee gegaan. Het is een stuk groter en nog lelijker geworden.
Ik loop rustig naar het station en sla rechtsaf Broadway op. Veel is er niet veranderd. Er zijn wat andere winkeltjes bij gekomen. Meer antiek, meer kunst. Slechte kunst, zie ik. Verkoopbare kunst. De Inn is nog hetzelfde. Zou die bar er nog zijn? Het Opera House is aan een opknapbeurt toe. Ik vraag me af of daar nog ooit producties worden opgevoerd. Lijkt me niet. Daar is het huis van……..Ik ben hun namen vergeten. Wat erg. Ze kwamen ook uit New York. We hebben een paar keer bij ze gegeten. Leuk stel. Beetje geitenwollen sokken, maar niet storend. In het kerkje is nog steeds een galerie. Alleen is die nu zomers gesloten, lees ik. Onbegrijpelijk. Zo’n nering moet het toch van de toeristen hebben, zou je zeggen. Misschien is de crisis haar fataal geworden? Daar is een nieuwe B & B. In dat grote rode gebouw. Misschien moet ik die straks maar proberen. Was dat trouwens niet ooit het kantoor van een verzekeringsmaatschappij?
Na die bocht moet links het straatje naar boven zijn.
Inderdaad. Ik vond het vroeger al een klim, maar nu zeker. Met die hitte en die tien jaar extra bij mijn leeftijd.
Als ik me goed herinner moet ik boven, aan het einde van het straatje, rechtsaf. Dan moet ik het rijtje huizen kunnen zien. Zes stuks. Allemaal een beetje hetzelfde en toch een beetje anders.
Ik schrik als ik voor het huis van Jay sta. Het is helemaal hardroze geschilderd. Op de veranda hangen rode geraniums tegen de muur. Slap, alsof ze in geen weken water hebben gehad. Links staat een enorme aardewerken vaas. Oranje. Er zit niets in. Twee gebloemde plastic stoelen completeren de kermis. In een van de twee zit een dikke, ongeschoren man met een fles bier aan zijn mond. Ik herken hem meteen.
Hij mij ook.
Kreunend komt hij overeind.
“U bent toch….?”
“Ja, klopt.”
Ik heb geen zin om met hem te praten.
Hij wel met mij.
“We hebben het huis gekocht nadat hij………”
“Nadat hij was overleden.”
“Ja, nadat hij was overleden. Zijn zus had gelukkig geen bal verstand van prijzen, dus we hebben het voor een habbekrats op de kop kunnen tikken.”
Hij zegt het trots en neemt nog een slok.
“Mijn dochter woont er nu. Ze heeft natuurlijk eerst die oude rotzooi uit het huis gehaald en naar de vuilnis gebracht. En ze heeft het wat vrolijker opgeschilderd. Nou ja, d’r man dan. Het zag er zo somber uit. Ik begrijp niet hoe hij in zo’n doodskist kon wonen.”
De man heeft geen idee hoe bot zijn woorden klinken. Hij neemt de laatste slok en gooit het flesje in de goot. Het spat in stukken uiteen.
Achter hem, bij het raam van zijn eigen huis, zie ik een vrouw het gordijn een stukje open schuiven.
“Het was wel zielig. Hij was natuurlijk nog veel te jong. Maar ja, hij had er natuurlijk wel om gevraagd.”
Hij trekt met veel geluid zijn neus op.
Jim Thorpe is Jim Thorpe gebleven.
Zonder verder nog iets te zeggen loop ik de heuvel weer af. Het is niet nodig om een B & B te zoeken.
Rob Perrée
Parijs, augustus 2009.